ECLI:NL:RBDHA:2021:9838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
C-09-596332-HA ZA 20-701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door valse facturen voor niet uitgevoerde werkzaamheden ingediend bij de gemeente

In deze zaak heeft de gemeente Den Haag [B.V. I] aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen door het indienen van valse facturen voor niet-uitgevoerde werkzaamheden. De gemeente vorderde betaling van een bedrag van € 223.618,04, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B.V. I] in de periode van augustus tot oktober 2019 facturen heeft ingediend ter waarde van € 173.499,96, die zijn betaald door de gemeente, terwijl er geen prestatie tegenover stond. De rechtbank heeft de rol van de heer [X], die als financial controller bij de gemeente werkte, onderzocht. Hij heeft onrechtmatig gehandeld door facturen te laten inboeken en te betalen zonder dat daar een prestatie tegenover stond. De gemeente heeft [X] op staande voet ontslagen en aangifte gedaan bij de Rijksrecherche. De rechtbank oordeelde dat [B.V. I] aansprakelijk is voor de schade die de gemeente heeft geleden door de betalingen aan [B.V. I]. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente toegewezen en [B.V. I] veroordeeld tot betaling van € 177.676,47, vermeerderd met rente, en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/596332 / HA ZA 20-701
Vonnis van 4 augustus 2021
in de zaak van
DE GEMEENTE DEN HAAGte Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. N.E.J. Franken te Den Haag,
tegen
[B.V. I]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S. El Hadouchi te Den Haag.
Partijen zullen hierna de gemeente en [B.V. I] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juli 2020, met producties 1 tot en met 7;
  • de rolbeslissing van 29 juli 2020 tot rolvoeging met de procedures met zaak- en rolnummer /09/596330 / HA ZA 20-700, C/09/596333 / HA ZA 2-702, /09/596335 / HA ZA 20-703, C/09/595338 / HA ZA 20-704 en C/09/596339 / HA ZA 20-705;
  • de akte houdende artikel 120 lid 4 Rv tevens houdende aanvullende productie van de gemeente, met productie 8;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 juni 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 juli 2019 is [B.V. I] opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder is de heer [A] (hierna: [A] ). [B.V. I] houdt zich onder meer bezig met dakdekken, het bouwen van dakconstructies en reparaties van elektrische apparatuur. [A] is dakdekker.
2.2.
[A] heeft in de periode 2017-2020 een kamer gehuurd in de woning van de heer [B] (hierna: [B] ) in de [adres 1] .
2.3.
In de maanden augustus tot en met oktober 2019 heeft [B.V. I] een totaalbedrag van € 173.499,96 in rekening gebracht aan de gemeente, Dienst Stadsbeheer (DSB). Het betreft de volgende facturen:
- op 2 augustus 2019, een bedrag van € 78.499,96 met de omschrijving: “
Opdracht aanleg, beheer en onderhoud invalide parkeren inclusief sensoren onderhoud”;
- op 27 september 2019, een bedrag van € 70.000 met de omschrijving: “
Opdracht aanleg, beheer en onderhoud invalide parkeren inclusief sensoren onderhoud”;
- op 31 oktober 2019, een bedrag van € 25.000 met de omschrijving: “
Beheer- en bouwkundige werkzaamheden inzake onderhoud bij verschillende garages”.
2.4.
De gemeente heeft de facturen betaald.
2.5.
Op 23 december 2019 ontving een medewerker van de Handhavingsorganisatie (HHO) het verzoek een factuur van het bedrijf [BV II] ( [BV II] ) ten bedrage van € 72.585,45 (inclusief btw) goed te keuren. Deze medewerker verving een medewerker die met vakantie was. Omdat [BV II] bij de desbetreffende medewerker niet bekend was, hebben medewerkers van HHO het administratieve systeem doorzocht waarna [BV II] door de medewerkers als verdacht bedrijf is aangemerkt. Naast [BV II] zijn nog drie bedrijven als verdacht aangemerkt, waaronder [B.V. I] .
2.6.
De afdeling Internal Audit van de gemeente heeft door middel van een quick scan de facturatie van de hiervoor bedoelde vier bedrijven, waaronder [B.V. I] , en de afhandeling daarvan door de gemeente onderzocht. De bevindingen van deze quick scan zijn neergelegd in het auditverslag. De conclusie van de afdeling Internal Audit is dat van deze vier bedrijven facturen zijn ontvangen die niet conform de interne werkprocessen van de gemeente zijn verwerkt. De afdeling Internal Audit heeft geconstateerd dat een aantal facturen niet door de verantwoordelijke en daartoe bevoegde budgethouder is gefiatteerd maar door de heer [X] (hierna: [X] ), financial controller voor DBS in de periode 2010 tot en met maart 2020. Daarnaast is volgens de afdeling Internal Audit gebleken dat [X] buiten zijn bevoegdheid facturen heeft laten inboeken, collega’s heeft verzocht facturen met spoed te betalen en op een aantal facturen ‘akkoord’ heeft geschreven. Voorts is geconstateerd dat bij het merendeel van de onderzochte facturen de vereiste prestatieverklaring ontbrak.
2.7.
De gemeente heeft naar aanleiding van de uitkomsten van de quick scan Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) opdracht gegeven tot het verrichten van een feitenonderzoek met als doel om vast te stellen of sprake is van een integriteitsschending, wie hierbij betrokken is en wat de aard en omvang is.
2.8.
Tijdens dit onderzoek zijn acht nieuwe bedrijven naar voren gekomen die als verdacht konden worden aangemerkt. Hoffmann heeft haar onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapport van 3 maart 2020 en een aanvullend rapport van 14 mei 2020. Hierin komt Hoffmann tot de conclusie dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere integriteitsschendingen. Volgens Hoffmann is gebleken dat [X] een actieve rol heeft gehad in het inkoop- en facturatieproces, terwijl die werkzaamheden niet tot zijn functie als controller behoren en hij hiervoor geen mandaat had. Daarnaast heeft [X] buiten zijn bevoegdheid om nieuwe leveranciers laten opvoeren, inkooporders aangemaakt, facturen laten inboeken en facturen gefiatteerd. Verder is gebleken dat meerdere verdachte bedrijven kort voor de eerste factuurdatum zijn opgericht en dat soms de eerste factuurdatum zelfs was gelegen voor de oprichtingsdatum van de onderneming, dat namen van bestuurders, adressen en telefoonnummers van verschillende verdachte bedrijven overeenkomen en dat een aantal verdachte bedrijven staat ingeschreven of heeft ingeschreven gestaan op het adres van het (waarschijnlijk) naastgelegen pand van [X] . Verder staat in het rapport van Hoffmann dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat [X] op zijn zakelijke computer facturen van een aantal verdachte bedrijven heeft opgesteld, waaronder de factuur van [B.V. I] van 31 oktober 2019. Volgens Hoffmann heeft [X] in het bijzijn van zijn gemachtigde verklaard dat hij meerdere personen uit zijn netwerk in contact heeft gebracht met de gemeente en dat hij daarbij niet altijd zuiver heeft gehandeld door zelf facturen aan te maken en facturen in te dienen waarvan hij (achteraf) wist dat daar geen prestatie tegenover stond. [X] heeft verklaard dat het (onder meer) gaat om de facturen van [B.V. I] :

Ik denk dat mij gevraagd is om de factuur te maken voor [B.V. I] . (…) In welke gevallen er geen prestatie is geleverd? Ik denk van [B.V. I] . Dat weet ik wel. Ik weet dat [B.V. I] meerdere facturen heeft ingediend waarvoor geen prestatie is geleverd. Ik weet niet precies hoeveel. Meer dan 1. (…) Ik heb eigenlijk zelf meerdere facturen gemaakt voor [B.V. I] . Daarvan heb ik de datum wel aangepast. Daar heb ik niet zuiver in gehandeld. Ik had als doel om iemand te helpen. Hoeveel facturen ik heb gemaakt voor [B.V. I] ? Ik weet het niet. Het zijn er meerdere. Ik heb ze niet allemaal gemaakt. Ik heb het template op een gegeven moment gedeeld met de Turkse persoon. Ik heb die Turkse man via [B] ontmoet. (…) U noemt dat fraude. Ja, dat klopt. Ik besefte mij dat niet. (…) U vraagt of [B.V. I] een keer iets wél heeft uitgevoerd voor de gemeente. Volgens mij hebben ze wel een keer belijning gedaan voor parkeren.
Hoffmann heeft in haar rapport verder een opsomming en omschrijving van de e-mails van [X] aan collega’s opgenomen waaruit volgens Hoffmann blijkt dat [X] druk heeft uitgeoefend om de facturen van [B.V. I] betaalbaar te stellen. Verder heeft Hoffmann vastgesteld dat de facturen van [B.V. I] zijn betaald, terwijl de prestatieverklaringen ontbraken. Ook zijn er geen inkooporders aangemaakt. Hoffmann heeft verder geconstateerd dat zeven van de twaalf bedrijven in het handelsregister staan ingeschreven of ingeschreven hebben gestaan op het adres [adres 1] , dat [X] eigenaar is van het (waarschijnlijk naastgelegen) pand in de [adres 2] en dat [B] bestuurder is (geweest) van drie van de twaalf bedrijven. Ook heeft Hoffmann vastgesteld dat grote bedragen aan contant geld zijn gestort op de bankrekening van [X] .
2.9.
Hoffmann is tot de conclusie gekomen dat door twaalf bedrijven, waaronder [B.V. I] , in totaal 58 facturen zijn ingediend ten bedrage van in totaal € 1.778.363,33 en dat de gemeente deze door actieve betrokkenheid van [X] heeft betaald, terwijl daar geen (volledige) prestatie tegenover heeft gestaan en de facturen vals zijn. Volgens Hoffmann is niet gebleken dat andere medewerkers van de gemeente hierbij te kwader trouw betrokken zijn geweest.
2.10.
De gemeente heeft [X] op 4 maart 2020 op staande voet ontslagen. Ook heeft de gemeente bij de Rijksrecherche aangifte gedaan tegen [X] en zijn echtgenote. [X] heeft zijn ontslag aangevochten bij de kantonrechter, maar heeft van de kantonrechter geen gelijk gekregen.
2.11.
Op 10 juni 2020 heeft de gemeente met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir derdenbeslag doen leggen op een bankrekening van [B.V. I] .

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert, na haar eis ter zitting te hebben verminderd, betaling door [B.V. I] van een bedrag van € 223.618,04, vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten (inclusief de beslagkosten).
3.2.
Aan haar vordering legt de gemeente primair ten grondslag dat [B.V. I] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door opzettelijk facturen voor niet-uitgevoerde werkzaamheden te versturen en de betaling daarvan door de gemeente te aanvaarden. Subsidiair stelt de gemeente dat sprake is van onverschuldigde betaling. De schade die de gemeente als gevolg van het onrechtmatig handelen stelt te hebben geleden bestaat uit de betalingen aan [B.V. I] (€ 173.499,96) en de kosten die gemeente heeft moeten maken om de fraude op te sporen (€ 50.118,08).
3.3.
[B.V. I] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B.V. I] kort na haar oprichting bij de gemeente een drietal facturen heeft ingediend en betaald gekregen en dat daarbij niet de door gemeente voorgeschreven werkwijze is gevolgd. Uit het onderzoek van Hoffmann volgt dat sprake is van valse facturen, omdat de facturen zijn aangemaakt en ingediend terwijl daar geen prestatie van [B.V. I] tegenover stond. De rechtbank stelt vast dat [B.V. I] dit niet, althans niet gemotiveerd heeft betwist. [B.V. I] heeft immers ter zitting erkend dat zij destijds wist dat de gemeente een drietal betalingen had gedaan, dat haar bestuurder geen werkzaamheden voor de gemeente heeft uitgevoerd en dat haar niet bekend is of [B] en/of anderen dat wel hebben gedaan.
4.2.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat het versturen en innen van valse facturen voor niet-uitgevoerde werkzaamheden op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig is jegens de betaler. [B.V. I] bestrijdt echter dat dit onrechtmatig handelen aan haar kan worden toegerekend. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
4.3.
[B.V. I] stelt dat zij, althans [A] , de facturen niet zelf heeft opgesteld en verstuurd naar de gemeente. Op advies van [B] heeft [A] [B.V. I] opgericht om (klus)projecten voor de gemeente te doen, waaronder het aanleggen van (invalide)parkeerplekken. [B] zou de projecten binnenhalen en [A] zou het tegelwerk uitvoeren. Omdat [A] de Nederlandse taal gebrekkig beheerste, regelde [B] al het papierwerk en handelde hij de zakelijke post van [B.V. I] af. De rol van [A] was beperkt tot formeel bestuurder. Hij is na oprichting van [B.V. I] zijn ‘oude’ werkzaamheden als dakdekker blijven verrichten. Volgens [A] heeft [B] als feitelijk beleidsbepaler volledig zelfstandig de bedrijfsvoering van [B.V. I] gevoerd en de coördinatie gehad over de inhoud en uitvoering van de opdrachten van [B.V. I] . De facturen zijn zonder medeweten van [A] opgesteld door [B] . Tot aan de dagvaarding wist [A] niet dat facturen op naam van [B.V. I] naar de gemeente waren gestuurd. Ook was hij niet bekend met de rol van [X] . [A] kent [X] verder niet en is nooit met hem in contact geweest. Op basis van de informatie van [B] ging [A] ervan uit dat de door [B.V. I] ontvangen gelden van de gemeente betrekking hadden op voorschotbedragen voor de aankoop van materialen. Omdat [B] spoorloos is verdwenen, kan [A] niet nagaan of de werkzaamheden waarvoor de facturen zijn verstuurd, zijn verricht. [A] heeft in elk geval nooit zelf werkzaamheden voor de gemeente verricht. De (rechts)handelingen van [B] en [X] kunnen niet worden toegerekend aan [B.V. I] , aldus [B.V. I] .
4.4.
Het verweer van [B.V. I] richt zich dus voornamelijk op de rol van [A] als bestuurder van [B.V. I] . Partij in deze procedure is echter [B.V. I] en niet [A] . Beoordeeld moet worden
[B.V. I]onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de gemeente. Of [A] als bestuurder een (zelfstandig) verwijt kan worden gemaakt, ligt niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.
4.5.
Uit het betoog van [B.V. I] volgt dat [B] als feitelijk beleidsbepaler als het ware de positie heeft ingenomen van bestuurder van [B.V. I] en dat hij degene was die de vennootschap extern heeft vertegenwoordigd. Onder deze omstandigheden heeft de kennis van de feitelijk beleidsbepaler in het maatschappelijk verkeer te gelden als kennis van de rechtspersoon. De formele hoedanigheid van de handelende persoon is dan niet beslissend voor de toerekeningsvraag. Anders dan [B.V. I] heeft betoogd, kan zij zich er dus niet achter verschuilen dat zij (althans haar bestuurder) niet bekend zou zijn geweest met de werkwijze van [B] en de omstandigheid dat valse facturen werden verzonden. Haar verweer slaagt dus niet. Of de kennis en/of handelingen van [X] aan [B.V. I] kunnen worden toegerekend, acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van het geschil.
4.6.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot oordeel dat [B.V. I] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de gemeente door facturen voor niet-uitgevoerde werkzaamheden in te dienen en de betaling daarvan te aanvaarden. Dit kan aan [B.V. I] worden toegerekend nu sprake is van schuld dan wel de onrechtmatige daad op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. [B.V. I] is daarom aansprakelijk voor de schade die de gemeente als gevolg hiervan heeft geleden.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van de gemeente bestaat uit de bedragen die zij aan [B.V. I] heeft betaald (€ 173.499,96). [B.V. I] betwist dit ook niet. Dit bedrag is derhalve toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
4.8.
De gemeente heeft verder gesteld dat [B.V. I] op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW is gehouden de onderzoekskosten die zijn gemaakt door Hoffmann van € 50.118,08 te vergoeden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.9.
Als uitgangspunt geldt dat onderzoekskosten op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking komen indien de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de kosten naar hun omvang redelijk zijn.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente de noodzaak van het inschakelen van een bedrijfsrecherchebureau voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De feiten zijn immers ernstig en complex en hebben betrekking op het handelen van meerdere vennootschappen.
Voor zover [B.V. I] meent dat de gemeente in redelijkheid niet kon besluiten tot het inschakelen van Hoffmann, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd.
4.11.
De kosten van het onderzoek van Hoffmann bedragen volgens de gemeente
€ 50.118,08. [B.V. I] betwist dat dit een redelijk bedrag is, althans dat het redelijk is om het volledige bedrag van de kosten aan haar toe te rekenen. Daartoe voert zij aan dat het onderzoek ziet op de onregelmatigheden binnen de gemeente zelf en in relatie tot dertien andere partijen. Het onderzoek naar de relatie tussen [B.V. I] en de gemeente maakte slechts een marginaal deel uit van het totaalonderzoek. Verder had de gemeente uit een zeer eenvoudig onderzoek kenbaar moeten zijn dat niet [B.V. I] verantwoordelijk was voor het opstellen van de facturen, nu met één klik met de rechtermuisknop op de betreffende facturen kenbaar was dat [X] de “creator” was. Bovendien staat het bedrag van de kosten niet in verhouding tot de door de gemeente gevorderde hoofdsom. Voor zover zou worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid wel kunnen worden afgewenteld op [B.V. I] , dan dient dit naar rato te worden berekend, dat wil zeggen dat de totale kosten over alle dertien betrokken vennootschappen worden verdeeld, aldus [B.V. I] .
4.12.
De rechtbank volgt [B.V. I] niet in haar stelling dat het onderzoek naar haar handelen ingewikkelder en uitgebreider is geweest dan nodig. Uit het aanvullend rapport van Hoffmann van 14 mei 2020 blijkt dat [X] tegenover Hoffmann aanvankelijk heeft ontkend dat hij de facturen had opgemaakt, toen hem voorgehouden dat hij als “creator” stond vermeld. Aanvullend onderzoek was nodig om dit te kunnen weerleggen. [B.V. I] gaat er bovendien aan voorbij dat ook de relatie tussen [X] en [B.V. I] en de relatie tussen [B.V. I] en de andere (elf) vennootschappen nader moest worden onderzocht en dat dit de nodige tijd en inspanning heeft gevergd.
4.13.
Voor zover [B.V. I] stelt dat de door Hoffmann in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. In relatie tot de van [B.V. I] gevorderde hoofdsom is weliswaar sprake van een fors bedrag, maar niet in relatie tot het totale (gestelde) schadebedrag van ruim € 1,7 miljoen. De rechtbank is wel met [B.V. I] van oordeel dat de gemeente niet de volledige kosten van het onderzoek voor rekening van [B.V. I] kan brengen. Het onderzoek van Hoffmann heeft zich namelijk gericht op twaalf – en niet dertien, zoals [B.V. I] stelt – vennootschappen en bestaat in zoverre uit twaalf deelonderzoeken. Weliswaar is sprake van enige samenhang tussen de verschillende deelonderzoeken, maar dat maakt niet dat de volledige kosten naar redelijkheid op iedere individuele vennootschap kunnen worden verhaald. Daarvoor ontbreekt overigens ook het vereiste causale verband tussen de gedraging van [B.V. I] en de schade van de gemeente. Ter zitting heeft de gemeente nog toegezegd dat zij, bij een aparte veroordeling van alle betrokken vennootschappen in de volledige kosten, niet meer zal verhalen dan het totale bedrag aan kosten. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de gemeente in redelijkheid niet de volledige kosten op [B.V. I] kan verhalen, is deze toezegging echter niet relevant. Nu het rapport van Hoffmann als het ware twaalf deelonderzoeken bevat, acht de rechtbank het redelijk dat een twaalfde deel van de kosten van Hoffmann voor rekening van [B.V. I] komt. Dit betekent dat een bedrag van € 4.176,51 toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke rente over de onderzoekskosten zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank [B.V. I] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van (€ 173.499,96 + € 4.176,51) € 177.676,47, vermeerderd met rente, aan de gemeente.
4.15.
Ten aanzien van de gevorderde beslagkosten overweegt de rechtbank dat deze vordering, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, met inachtneming van het hierna volgende toewijsbaar is. Voor zover de gemeente vergoeding vordert van griffierecht voor het beslagrekest, komt die vordering niet voor toewijzing in aanmerking, omdat voor het beslagrekest geen griffierecht in rekening wordt gebracht, of wordt verrekend (of dient te worden verrekend) met het in de bodemzaak in rekening gebrachte griffierecht, een en ander ingevolge artikel 4 lid 2 aanhef en onder f van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Verder leidt de rechtbank uit de beslagstukken af dat de voorzieningenrechter de vordering van de gemeente heeft begroot op een bedrag van € 173.499,96. Uit de factuur van de deurwaarder van 20 juli 2020 blijkt dat een bedrag van € 30,48 in rekening is gebracht voor “exploot losse opdracht (18-6-2020). Nu dit exploot niet in het geding is gebracht, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van het leggen van beslag. De rechtbank wijst deze kosten daarom niet toe. De rechtbank begroot de beslagkosten dan ook op € 2.152,28, waarvan € 382,28 aan deurwaarderskosten en € 1.770 voor salaris advocaat (1 punt à € 1.770 volgens tarief V).
4.16.
[B.V. I] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden aan de zijde van de gemeente begroot op € 9.221,54, waarvan € 100,89 aan dagvaardingskosten, € 7,65 aan verschotten, € 4.131 aan griffierecht en € 4.982 aan salaris advocaat (2 punten à € 2.491 volgens tarief VI).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [B.V. I] om aan de gemeente te betalen een bedrag van
€ 177.676,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [B.V. I] in de beslagkosten aan de zijde van de gemeente, tot op heden begroot op € 2.152,28;
5.3.
veroordeelt [B.V. I] in de proceskosten aan de zijde van de gemeente, tot op heden begroot op € 9.221,54;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.1., 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken door
mr. D. Nobel, rolrechter, op 4 augustus 2021.