ECLI:NL:RBDHA:2021:1089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
NL21.559 en NL21.561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eisers met betrekking tot Dublin-overdracht aan Italië

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2021, hebben twee Nigeriaanse eisers, een man en een hoogzwangere vrouw, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De besluiten betroffen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op 3 februari 2021 een zitting gehouden, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd zijn en dat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure die hun overdracht aan Italië onaanvaardbaar zouden maken. De rechtbank heeft daarbij het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De eisers voerden aan dat de situatie voor asielzoekers in Italië bijzonder slecht is, vooral gezien de zwangerschap van de eiseres. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat hun situatie hen bijzonder kwetsbaar maakt. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van de eisers niet in behandeling hoeft te worden genomen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.559 en NL21.561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], eiser, en
[naam eiseres], eiseres, V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2] hierna samen te noemen eisers (gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: B. Kemalli).

Procesverloop

Bij besluiten van 13 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft besloten de zaken met zaaknummers NL21.559 en NL21.561 te voegen op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.560 en NL21.562 (verzoeken om voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 3 februari 2021. Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eiser is wel verschenen en is ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers bezitten de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] . Zij hebben hun asielaanvraag in Nederland op 1 oktober 2020 ingediend.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië op 16 november 2020 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft dit verzoek op 30 november 2020 aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
Herhaling zienswijze
3. Eisers voeren aan dat hun zienswijze, waaronder het gestelde over de systematische tekortkomingen in Italië, in beroep als herhaald en ingelast kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de bestreden besluiten gemotiveerd op de zienswijze van eisers ingegaan. Eisers hebben met de enkele verwijzing naar hun zienswijze onvoldoende uiteengezet op welke punten de bestreden besluiten volgens hen onjuist of onvolledig zijn en waarom. Dit betoog van eisers slaagt daarom niet.
Verantwoordelijkheid Nederland
4. Eisers voeren aan dat de situatie voor asielzoekers in Italië bijzonder slecht is. De opvang, toegang tot de gezondheidszorg en de rechtsbijstand zijn ernstig verslechterd. Ook speelt mee dat eiseres zwanger is, waardoor zij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, inzake Tarakhel tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, Tarakhel- arrest). Verweerder kan hen daarom niet overdragen aan Italië. Ter ondersteuning hiervan verwijzen zij naar de uitspraak van 18 december 2020 van de rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBDHA:2020:13014). Het EHRM heeft nog niet geoordeeld dat de opvang van bijzonder kwetsbare vreemdelingen in Italië zodanig is gewijzigd dat individuele garanties niet meer nodig zijn. Enkel de opvang in de voormalige Sprar-locaties (nu Siproimi) is als passende opvang gekwalificeerd, maar daartoe hebben zij hoogstwaarschijnlijk geen toegang. Daarnaast heeft eiseres geen duidelijkheid over haar verblijfsstatus in Italië. Verweerder had individuele garanties moeten vragen bij de Italiaanse autoriteiten om het risico op het handelen in strijd met het refoulementverbod en detentie te voorkomen. Er zijn dus concrete aanwijzingen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zij vrezen dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder gaat voor Italië dan ook ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder had hun asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen, aldus eisers.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in het algemeen van uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat eisers een reëel risico zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de
zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, waardoor voor Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierin zijn eisers niet geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) geoordeeld dat het Salvini-decreet en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem geen redenen zijn om te concluderen dat voor Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In meer recente uitspraken van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987), 5 augustus 2020
(ECLI:NL:RVS:2020:1848), 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2128) en 9 september
2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2129) heeft de Afdeling dit bevestigd, ook voor gezinnen met minderjarige kinderen en zwangere vrouwen. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Ook het persoonlijk relaas van eisers biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Italië zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. De stelling dat eisers vrezen dat zij geen opvang, toegang tot de gezondheidszorg en rechtsbijstand krijgen, kan hen niet baten nu eisers hebben verklaard dat zij eerder in Italië wel opvang hebben gehad. In het verlengde daarvan mogen eisers ervan uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten hun verzoek om internationale bescherming opnieuw in behandeling nemen en afhandelen op de wijze zoals voorgeschreven in de Dublinverordening. Verder is niet gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eisers niet zouden kunnen of willen helpen, of dat het voor eisers niet mogelijk is om bij eventuele problemen te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Er zijn daarom onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Italië voor eisers niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat eiseres moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. Dat eiseres hoogzwanger is, is daarvoor onvoldoende. Eisers hebben geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat eiseres (relevante) medische problemen heeft als gevolg van haar zwangerschap. Verweerder stelt zich verder ook niet ten onrechte op het standpunt dat de Italiaanse autoriteiten door middel van het expliciete claimakkoord garanderen dat zij de aanvraag van eisers in behandeling zullen nemen met alle waarborgen die daar bij horen, zoals opvang en medische zorg. Dat volgens eisers in de praktijk is gebleken dat een claimakkoord niet automatisch tot toegang tot de asielprocedure leidt, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Dat het EHRM interim measures heeft getroffen, geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun situatie overeenkomt met de omstandigheden in de zaken waarin de interim measures zijn getroffen. Door te stellen dat zij hoogstwaarschijnlijk geen toegang hebben tot de voormalige Sprar-locaties (Siproimi), hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk geen opvang in Italië zullen verkrijgen. Gelet hierop hoeft verweerder voor eisers geen extra eisen te stellen of individuele garanties te verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat indien blijkt dat eiseres op het moment van overdracht niet in staat is om te reizen, de overdracht kan worden opgeschort. Dit geldt voor de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Na de laatstgenoemde zes weken kan overdracht in beginsel alsnog plaatsvinden. De uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 december 2020 geeft, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor een ander oordeel. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico is dat de Italiaanse autoriteiten in strijd met het refoulementverbod zullen handelen of hen direct zullen detineren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
4.2.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 februari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.