ECLI:NL:RBDHA:2020:13014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
NL20.19118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoekers aan Italië in het licht van de Tarakhel-jurisprudentie en de kwetsbaarheid van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een alleenstaande moeder met een pasgeboren kind, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiseres en haar kind als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt in de zin van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland. De rechtbank volgde de lijn van eerdere uitspraken van deze rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende garanties zijn dat de opvang in Italië voldoet aan de eisen die het EHRM heeft gesteld voor kwetsbare groepen, zoals gezinnen met minderjarige kinderen. De rechtbank concludeerde dat de overdracht van de eiseres en haar kind aan Italië niet kan plaatsvinden totdat er individuele garanties zijn verkregen van de Italiaanse autoriteiten over de opvangvoorzieningen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het belang van het kind expliciet moet worden betrokken. Tevens werden de proceskosten van de eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19118

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Eiseres is verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening (Vo 604/2013) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 21 september 2010 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan de Italiaanse autoriteiten op 13 augustus 2020 verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Vo 604/2013. De Italiaanse autoriteiten hebben niet (tijdig) op het terugnameverzoek gereageerd, zodat op 28 augustus 2020 een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder haar asielaanvraag op grond van respectievelijk artikel 16 of 17 van de Dublinverordening zelf in behandeling moet nemen. Eiseres voert in dit verband aan dat zij op [datum] 2020 In Nederland is bevallen en nu de zorg draagt voor haar minderjarige zoon, [naam] . Volgens eiseres dient zij als alleenstaande vrouw met een pasgeboren kind als bijzonder kwetsbaar te worden beschouwd in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12. Het zou van onevenredige hardheid getuigen om haar in deze situatie over te dragen aan Italië. Eiseres wijst er daarnaast op dat de Nederlandse vader van haar zoon bezig is om de erkenning van hun zoon in orde te maken. Als dit is gelukt, heeft haar zoon van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Gelet hierop dient verweerder het asielverzoek aan zich te trekken. Volgens eiseres is het niet in het belang van haar zoon om terug te keren naar Italië dan wel dat zij zelf wordt overgedragen aan Italië. De zoon van eiseres wenst immers ook contact met zijn Nederlandse vader.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder ter zitting –desgevraagd- heeft erkend dat de pasgeboren zoon van eiseres de procedure van eiseres volgt en dat dit voortvloeit uit artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening zodat het thans niet nodig is een nieuw besluit te nemen waarin ook de zoon als aanvrager van bescherming wordt aangemerkt. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dit in het proces-verbaal van de zitting en in de uitspraak vast te leggen. In het bestreden besluit is namelijk aangegeven dat het in Nederland geboren kind van eiseres niet kan worden meegenomen in de onderhavige asielprocedure omdat een model M35-J ontbreekt en er geen registratie en V-nummer bekend zijn, terwijl het kind al op [geboortedatum] 2020 is geboren. Eiseres heeft op 29 oktober 2020 een aanvraag M35-J gedaan, maar verweerder heeft dit verzoek op 19 november 2020 afgewezen omdat het bestreden besluit reeds was genomen. Verweerder heeft ter zitting toegezegd zorg te dragen dat het kind ook zal worden toegevoegd aan de onderhavige procedure van eiseres. Eiseres heeft door middel van het indienen ook te kennen gegeven dat zij wenst dat haar kind haar (procedure) volgt. Verweerder heeft hierbij ook toegelicht dat indien verblijf op reguliere gronden bij de vader van het kind wordt beoogd, eiseres en haar kind een daartoe strekkende aanvraag tot regulier verblijf kunnen indienen maar dat thans, nu de relatie tussen eiseres en de gestelde partner, mogelijk contact tussen haar kind en de vader en ook zijn beoogde invulling van het ouderschap in het geheel niet zijn onderbouwd, er geen omstandigheden zijn om af te zien van een Dublin-overdracht. Verweerder heeft hierbij, terecht, toegelicht dat de Dublinprocedure niet voorziet in mogelijkheden om regulier verblijf te bewerkstelligen.
5. Omdat eiseres en haar kind gelet op het voorgaande samen in deze asielprocedure als eisers worden aangemerkt kan het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet slagen. Weliswaar is tussen eiseres en haar drie maanden oude kind sprake van de vereiste afhankelijkheid maar zij doorlopen de procedure gezamenlijk en kunnen ook gezamenlijk al dan niet worden overgedragen. Eiseres en haar pasgeboren kind worden door de Dublin-procedure dus niet gescheiden en deze procedure staat ook niet in de weg aan het samen kunnen blijven. Eiseres heeft niet gesteld dat het pasgeboren kind ook afhankelijk is van de man waarvan zij stelt dat dit de (biologische) vader van het kind is. Eiseres heeft in de procedure bij de rechtbank uitsluitend aangevoerd dat sprake is van afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen haar en haar kind. De rechtbank stelt vast dat inderdaad sprake is van afhankelijk zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening maar dat deze vaststelling de vraag of eiseres en haar kind kunnen worden overgedragen niet regardeert.
6. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is de vraag of eiseres en haar zoontje van drie maanden oud door verweerder mogen worden overgedragen aan Italië.
7. De rechtbank stelt in dit kader allereerst vast dat eiseres en haar pasgeboren kind worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van Tarakhel.
8. De rechtbank volgt het -impliciete-- standpunt van verweerder dat de vereisten van Tarakhel niet langer gelden en eiseres thans aannemelijk moet maken dat zij bijzonder kwetsbaar is niet. Het EHRM heeft in Tarakhel uiteengezet dat kinderen reeds vanwege hun minderjarigheid bijzonder kwetsbaar zijn en daarom specifieke opvangbehoeften hebben en dat ten aanzien van Italië heeft te gelden dat individuele garanties moeten worden verkregen dat kinderen met hun ouder(s) na overdracht opvang krijgen die voldoet aan de vereisten die het EHRM heeft gesteld.
9. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in de uitspraken van 28 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6493) en 10 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10610) uitgebreid gemotiveerd dat thans geen overdrachten kunnen plaatsvinden van vreemdelingen die onder Tarakhel vallen omdat er onvoldoende feiten beschikbaar zijn voor de rechtbank om te beoordelen of de opvangcondities die na het Salvini-decreet voor alle vreemdelingen, dus ook voor kinderen, gelden voldoen aan de vereisten die het EHRM heeft gesteld en dus adequate opvangvoorzieningen zijn. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft daarom geoordeeld dat de behandeling van de beroepen, na toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening, wordt aangehouden tot het EHRM uitspraak heeft gedaan in (een van) de zaken waarin interim measures zijn toegewezen. Het EHRM heeft onder verwijzing naar Tarakhel interim measures toegewezen en daarbij de Italiaanse en Nederlandse autoriteiten opgedragen feiten te verschaffen over de opvang van vreemdelingen. De rechtbank ziet hierin bevestiging voor de uitspraken van deze zittingsplaats dat Tarakhel, anders dan verweerder stelt, onverkort geldende jurisprudentie is. Ook ziet de rechtbank hierin, ook anders dan verweerder stelt, bevestiging voor de uitspraken van deze zittingsplaats dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de ondanks het Salvini-decreet van 24 september 2018, voor zover dit decreet wijzigingen in de opvang van vreemdelingen met kinderen betreft, de opvang voldoet aan Tarakhel. Anders dan verweerder overweegt de rechtbank dan ook dat het niet aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij bijzonder kwetsbaar is en dat het niet aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij specifieke opvangbehoeften heeft waarvoor individuele garanties moeten worden gevraagd en dat het niet aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de opvang overigens niet voldoet voor haar en haar pasgeboren kind.
10. De rechtbank overweegt dat Tarakhel -totdat het EHRM oordeelt dat de enkele minderjarigheid geen bijzondere kwetsbaarheid meebrengt voor (een) ouder(s) met minderjarige kinderen- geldende jurisprudentie is en stelt dus vast dat eiseres en haar zoontje als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt eveneens dat -totdat het EHRM oordeelt dat de situatie in Italië met betrekking tot de opvang van deze groep bijzonder kwetsbare vreemdelingen zodanig is gewijzigd dat het niet langer nodig is om individuele garanties dat de opvang adequaat is te verkrijgen- enkel de opvang in de voormalige Sprar-locaties (thans: Siproimi) als passende opvang kwalificeert.
In het Salvini-decreet is bepaald dat deze opvanglocaties niet langer toegankelijk zijn voor deze groep van bijzonder kwetsbare vreemdelingen en dat zij in algemene opvanglocaties worden ondergebracht.
De circular letter van 8 januari 2019 kan niet dienen als “individuele garantie” reeds om dat in dat schrijven in het geheel niet worden ingegaan op opvang van volwassenen met kinderen.
Dit betekent, gelet op Tarakhel, dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de opvang in Italië thans voldoet aan de eisen die het EHRM voor deze groep van bijzonder kwetsbare vreemdelingen heeft gesteld. Verweerder kan hieraan voldoen door in de onderhavige procedure van eiseres en haar zoontje individuele garanties te vragen of door zelf –alsnog- feiten aan te dragen over locatie waar eiseres en haar zoontje zullen worden opgevangen en de geboden opvangvoorzieningen zodat de rechtbank dit kan beoordelen.
Verweerder heeft dit niet gedaan en verwijst –uitsluitend- naar de actuele jurisprudentie van de Afdeling.
11. De rechtbank is bekend met de actuele jurisprudentie van de Afdeling die betrekking heeft op de vraag of vreemdelingen die onder Tarakhel vallen kunnen worden overgedragen aan Italië. De rechtbank volgt deze jurisprudentie echter niet.
12. De Afdeling heeft reeds bij uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) geoordeeld dat het wetsdecreet van Salvini niet tot gevolg heeft dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen en verweerder daarom bij Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat en in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) heeft de Afdeling dat oordeel ook van toepassing geacht in het geval van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen. In deze uitspraak heeft de vreemdeling blijkens de uitspraak het standpunt van verweerder dat sprake is van zodanig verminderde instroom dat Tarakhel niet langer van toepassing zou zijn niet betwist. De Afdeling heeft, zonder nadere (kenbare) motivering, het standpunt van verweerder dat uit Jawo blijkt dat de situatie ten aanzien van de instroom in verhouding tot de opvangcapaciteit in Italië is gewijzigd ten aanzien van de situatie waar Tarakhel op ziet gevolgd en heeft vervolgens de algemene informatie over de opvang in Italië vergeleken met eerdere rapporten en verweerder ook op dit punt gevolgd. In de uitspraak van 12 juni 2019 is door de Afdeling ook de circular letter van de Italiaanse autoriteiten van 8 januari 2019 betrokken om als motivering van de uitspraak te dienen.
13. Echter, in de tussenuitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 juni 2019 is overwogen dat uit de motivering van de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861 en ECLI:NL:RVS:2019:1862) niet blijkt of aan de orde is gekomen of Italië voldoet aan de eisen die in het arrest Tarakhel door het EHRM worden gesteld aan de kwaliteit van de opvang van gezinnen met kinderen. In de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2019 wordt dan ook geen kenbaar antwoord gegeven op de vraag of de wijze waarop de opvanglocaties zijn ingericht voldoet aan de concreet geformuleerde eisen van het EHRM. Evenmin ligt dat antwoord besloten in de verwijzing naar de circular letter van 8 januari 2019, omdat die circular letter dat antwoord ook niet bevat.
14. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:987) is op te maken dat verweerder in die procedure bij brief van 10 januari 2020 de antwoorden heeft overgelegd die de Italiaanse autoriteiten hebben gegeven aan het EHRM op diens feitelijke vragen over de opvang in Italië onder de Dublinverordening van de desbetreffende vreemdelingen (echtpaar met een baby van twee maanden) in de zaak F.O. en anderen (no. 48125/19) en dat het EHRM onder meer in die zaak een eerder getroffen interim measure heeft opgeheven, alsook dat verweerder bij brief van 19 februari 2020 heeft toegelicht dat die omstandigheid en de door de Italiaanse autoriteiten gegeven informatie bevestigen dat bij Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
15. De Afdeling overweegt echter in rechtsoverweging 8 onder meer dat:
“Niet in geschil is dat de opvangvoorzieningen sinds het wetsdecreet stelselmatig zijn versoberd. (…) De circular letter van 8 januari 2019 bevat geen specifieke informatie over de wijze waarop de opvang van bijzonder kwetsbare vreemdelingen wordt vormgegeven. Maar in hun uitgebreid toegelichte antwoorden aan het EHRM, die door de staatssecretaris zijn overgelegd bij brief van 20 januari 2020, herhalen en bevestigen de Italiaanse autoriteiten de in de circular letters van 8 juni 2015 en 8 januari 2019 gegeven garantie dat in alle gevallen de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd.”
16. De rechtbank overweegt dat deze overweging opmerkelijk is. Immers in de uitspraak van 12 juni 2019 heeft de Afdeling de circular letter van 8 januari 2019 aan zijn beslissing ten grondslag gelegd, terwijl in de uitspraak van 8 april 2020 expliciet wordt overwogen dat hierin geen specifieke informatie over de opvang van bijzonder kwetsbare vreemdelingen wordt verstrekt. Uit de door de Italiaanse autoriteiten gegeven antwoorden op de vragen van het EHRM blijkt volgens de Afdeling dat de garantie dat in alle gevallen de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd. Het waarborgen van de eenheid van het gezin is echter slechts één eis die wordt gesteld aan de opvang van ouder(s) met een kind.
Vervolgens overweegt de Afdeling dat – “mede gelet op de door verweerder ingebrachte antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM” – geen reden gezien wordt anders te oordelen dan in de eerdere uitspraken van 19 december 2018 en 12 juni 2019”. Bij uitspraak van 8 april 2020 acht de Afdeling daarom “ook nu niet aannemelijk dat op dit moment sprake is van zo een structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten, ook de bijzonder kwetsbare personen onder hen, in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM”. De rechtbank stelt vast dat uit deze uitspraak blijkt dat de Afdeling wel oordeelt dat ouder(s) met kinderen als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt als het gaat om het beoordelen of de opvangvoorzieningen adequaat zijn. Verweerder heeft gelet hierop onvoldoende gemotiveerd dat eiseres thans aannemelijk moet maken dat zij en haar zoontje bijzonder kwetsbaar zijn en daarin niet geslaagd zouden zijn.
17. De rechtbank overweegt dat het wetsdecreet van 24 september 2018 is, de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018 geen betrekking heeft op bijzonder kwetsbare vreemdelingen in de zin van Tarakhel en in de uitspraak van 12 juni 2019 geen enkele verwijzing –kenbaar- naar Tarakhel is gemaakt. De rechtbank concludeert dan ook dat de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 niet enkel “mede” gebaseerd kan zijn op de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten.
18. De Afdeling heeft bij de uitspraak van 8 april 2020 op verzoek van verweerder na heropening van het onderzoek de antwoorden op de vragen die het EHRM heeft gesteld betrokken in plaats van de behandeling aan te houden in afwachting van de beantwoording door het EHRM.
19. De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk is dat het gerecht dat partijen in concrete procedures opdraagt nadere feiten te verschaffen ook het gerecht is dat de gestelde vragen aan de hand van de verkregen informatie beantwoordt. Verweerder heeft, daargelaten dat de rechtbank zich dus op het standpunt stelt dat het EHRM de feiten moet beoordelen en uitspraak zal moeten doen in de zaken waarin interim measures zijn toegewezen, de specifieke informatie van de Italiaanse autoriteiten aan het EHRM op diens feitelijke vragen over de opvang in Italië niet overgelegd in de onderhavige procedure. Bovendien is deze informatie door verweerder niet kenbaar betrokken bij het bestreden besluit. Nu de rechtbank in deze procedure niet over die stukken beschikt zullen deze stukken ook niet worden betrokken bij deze uitspraak.
20. Anders dan de Afdeling overweegt de rechtbank dus dat de vereisten die het EHRM in Tarakhel heeft gesteld onverkort van toepassing zijn bij de vraag of de opvang in Italië voldoet gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres en haar zoontje. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in bovengenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2019, uitgebreid gemotiveerd dat totdat het EHRM uitspraak doet de verzoeken om een voorlopige voorziening worden toegewezen en de behandeling van de beroepen wordt aangehouden. Dat het tijdsverloop tussen de uitspraak van deze zittingsplaats en de onderhavige behandeling ter zitting inmiddels aanzienlijk is en thans evenmin bekend is wanneer het EHRM, al dan niet na een behandeling ter zitting, uitspraak zal doen is geen aanleiding voor de rechtbank om thans, dus uitsluitend op grond van dit tijdsverloop, tot een andere juridische beoordeling van de rechtsvragen of tot een andere procedurele beslissing te komen.
21. Eiseres heeft geen verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en heeft ter zitting –desgevraagd- aangegeven dat dit een bewuste proceshouding is om te voorkomen dat de overdrachtstermijn niet onafgebroken doorloopt. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dat gelet daarop geen gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid om een ordemaatregel te treffen. Eiseres heeft immers expliciet aangegeven een einduitspraak te wensen ook nadat de rechtbank heeft voorgehouden dat dit zal meebrengen dat verweerder bij een gegrond beroep hoger beroep zal instellen en aannemelijk is dat de Afdeling, net als de rechtbank ten aanzien van de rechtsvraag of Italië adequate opvang biedt aan vreemdelingen die onder de reikwijdte van Tarakhel vallen, haar eigen jurisprudentie ten aanzien van overdrachten aan Italië zal volgen.
22. Nu dit een bewuste proceshouding van eiseres is, terwijl zij is gewezen op de waarschijnlijke consequenties hiervan, zal de rechtbank, op verzoek van beide partijen, einduitspraak doen.
23. De rechtbank merkt eiseres en haar op [geboortedatum] 2020 geboren zoon als bijzonder kwetsbaar in de zin van Tarakhel aan en bepaalt dat zij niet kunnen worden overgedragen aan Italië omdat verweerder geen feiten heeft verschaft waaruit blijkt op welke wijze zij zullen worden opgevangen en evenmin individuele garanties heeft gevraagd aan de Italiaanse autoriteiten dat de na overdracht te verstrekken opvang voldoet aan de eisen die het EHRM in Tarakhel heeft gesteld.
24. Dit betekent dat de rechtbank thans niet toekomt aan beantwoording van de vraag of de erkenning van het kind op 10 november 2020 door de (gestelde) biologische vader, waarvan eerst op 10 december 2020 ter zitting aan verweerder stukken zijn getoond en met toestemming van de rechtbank na sluiting van het onderzoek ter zitting aan het dossier zijn toegevoegd, van rechtswege het Nederlanderschap met zich brengt en dit altijd dient te betekenen dat een pasgeboren kind niet met haar moeder aan een andere lidstaat kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening.
25. Ook de stelling van eiseres dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt omdat het kind omgang met zijn vader moet kunnen hebben behoeft thans geen bespreking omdat de rechtbank concludeert dat eiseres en haar zoontje niet kunnen worden overgedragen zolang verweerder geen individuele garanties heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten dat zij zullen worden opgevangen in een locatie die gelet op de leeftijd van het zoontje, te weten drie maanden, in overeenstemming is met de eisen die het EHRM in Tarakhel aan de opvangvoorzieningen heeft gesteld.
26. De rechtbank zal het besluit vernietigen en het beroep gegrond verklaren. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder, indien hij zich wederom op het standpunt stelt dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, in zijn nieuw te nemen besluit expliciet en kenbaar het belang van het kind zal moeten betrekken. Verweerder zal, nu in deze procedure is erkend dat het pasgeboren kind eiseres volgt in deze asielprocedure, moeten (laten) vaststellen of het in het belang van het kind is om met zijn moeder te worden overgedragen aan Italië in afwachting van de uitkomst van de (nog te entameren) procedure om regulier verblijf bij partner van eiseres en de biologische vader van har zoontje te verkrijgen. Immers, ook indien de jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van overdrachten aan Italië wel gevolgd zou worden, heeft te gelden dat het kind is erkend door een Nederlandse vader en het kind ook recht heeft op omgang met deze vader. Bij sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiseres deze aspecten nog niet onderbouwd. De rechtbank overweegt echter dat het aan verweerder is om dit belang van het kind te onderzoeken, door een deskundige te laten vaststellen en vervolgens kenbaar te betrekken in zijn nieuw te nemen besluit op de asielaanvraag.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 december 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.