Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Bij uitspraak 12 juni 2007 van de meervoudige stafkamer van de rechtbank Alkmaar is eiser veroordeeld voor een op 20 januari 2006 in vereniging gepleegde diefstal met geweld (roofoverval) en een op 16 maart 2006 gepleegde poging tot diefstal in vereniging met braak tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden.
Bij uitspraak van 20 december 2007 van de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor een in de periode van 27-28 maart 2006 gepleegde afpersing in vereniging terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft.
voorafgaand aan de aanvraag tot opheffingdrie jaar moet zijn verstreken en dat is niet het geval.
afhankelijk is van de omstandighedenen in elk geval drie jaar na de verwijdering, een aanvraag tot opheffing kunnen indienen onder aanvoering van argumenten om te bewijzen dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden
in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigen om jegens hen een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen. Hieruit volgt dat bij de vaststelling of na de verwijdering van de vreemdeling een redelijke termijn afhankelijk van de omstandigheden is verstreken, alle (ook actuele) omstandigheden dienen te worden betrokken. Deze dienen te worden afgezet tegen de omstandigheden die tot oplegging van de ongewenstverklaring hebben geleid.
In de aanvullende gronden stelt eiser nog dat hij inmiddels een ziektewetuitkering in België heeft. Daarnaast is nog een recent uittreksel van het Belgisch strafregister bijgevoegd, gedateerd op 7 oktober 2020.
“Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 64/221 zich verzet tegen een nationale praktijk volgens welke de nationale rechterlijke instanties bij de rechtmatigheidstoetsing van de uitzetting van een onderdaan van een andere lidstaat geen rekening dienen te houden met feiten die zich na het laatste overheidsbesluit hebben voorgedaan en die ertoe kunnen leiden dat de actuele bedreiging die het gedrag van de betrokkene voor de openbare orde vormde, verdwijnt of sterk vermindert. Dit is vooral het geval indien er tussen de datum van het besluit tot uitzetting en de datum waarop de bevoegde rechter dit besluit toetst, een lange periode is verstreken.”
Gelet op het voorgaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging in de materiële omstandigheden die de oplegging van de verwijderingsmaatregel rechtvaardigden.