ECLI:NL:RBDHA:2020:9672
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse vreemdelingen, die samen met hun minderjarige kinderen asiel hebben aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de staatssecretaris terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris dit terecht doet, ook in het geval van kwetsbare asielzoekers. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er geen structurele verslechtering van de opvangvoorzieningen in Italië is vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet hebben aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, omdat eisers niet hebben aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoen aan hun verplichtingen.