ECLI:NL:RBDHA:2020:8764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AMS 19 / 4643 en AMS 19 / 4644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van documentatievereisten en standstillbepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had op 11 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd op 18 oktober 2018 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 23 mei 2019 ongegrond verklaard. Eiser verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 3 februari 2020 gesloten, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond te voldoen aan de documentatievereisten voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat het ondernemingsplan van eiser te algemeen en onvoldoende onderbouwd was, waardoor niet kon worden beoordeeld of er sprake was van een wezenlijk Nederlands belang. Eiser had onvoldoende markt- en concurrentieanalyse gepresenteerd, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag niet voor advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) kon worden voorgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij als Turkse zelfstandige onder het Associatierecht viel, en het terugkeerbesluit werd niet in strijd geacht met de standstill-bepaling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/4643 (beroep)
AWB 19/4644 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 september 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen en heeft tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 14 juni 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door haar voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 20 februari 2014 eigenaar van de eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’, een in Amsterdam gevestigd [onderneming] (hierna: de onderneming). Eiser heeft bij deze aanvraag onder meer overgelegd een vertaald certificaat, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, een tweetal overeenkomsten van opdracht en een ondernemingsplan van 7 september 2018. In bezwaar zijn vier facturen door eiser overgelegd.
2. Bij primair besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning en dat hij daarom niet wordt vrijgesteld van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-vereiste). In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt. Verweerder stelt onder meer dat niet is voldaan aan de documentatievereisten van bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waardoor niet beoordeeld kan worden of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met eisers werkzaamheden als zelfstandige. Volgens verweerder is het ondernemingsplan te algemeen, summier en onvoldoende onderbouwd met stukken voor wat betreft de markt- en concurrentieanalyse. Verder acht verweerder eisers vakinhoudelijke kennis en financiële onderbouwing onvoldoende. De aanvraag is daarom niet voor advies voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.
3. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat zijn ondernemingsplan voldoende geïndividualiseerd, concreet en onderbouwd is. Daar komt volgens eiser bij dat zijn onderneming is opgericht in 2014, waardoor minder gewicht toekomt aan het ondernemingsplan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie. Verder voert eiser aan dat het door verweerder verzoeken om aanvullende stukken om de werkervaring in Turkije te bewijzen, in strijd is met het Turkse Associatierecht. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder de financiële stukken die in bezwaar zijn overgelegd ten onrechte niet heeft aangemerkt als onderliggende objectieve stukken ter onderbouwing van de cijfers uit het ondernemingsplan. Ook is eiser van mening dat zijn bedrijfsresultaat over 2018 en 2019 het continuïteitsperspectief van zijn onderneming aantoont. Volgens eiser voorziet zijn bedrijfsactiviteit in een behoefte en heeft zijn onderneming geen negatieve invloed op de markteconomie en werkgelegenheid. Tot slot stelt eiser dat het mvv-vereiste, de invulling van het criterium van wezenlijk Nederlands belang en het terugkeerbesluit in strijd zijn met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. [1]
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (de Afdeling) kan verweerder in redelijkheid verlangen dat een vreemdeling de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling is het stellen van dit documentatievereiste, [3] en concreet de vereisten waaraan een ondernemingsplan moet voldoen, [4] niet in strijd met de in artikel 41 van het Aanvullend Protocol neergelegde standstill-bepaling.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan dit documentatievereiste. Zo bevat het ondernemingsplan hoofdzakelijk algemene marktinformatie die ziet op de landelijke bouwsector en cijfers en ontwikkelingen die zien op deze sector als geheel. Deze informatie is onvoldoende toegespitst op specifiek de onderneming van eiser. Verder zijn de doelgroep, de concurrenten en het onderscheidend vermogen van eisers onderneming in het ondernemingsplan summier beschreven en ontbreekt een concrete beschrijving van (een aantal) directe concurrenten. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat het feit dat de onderneming zich in een branche bevindt waarin ondernemingen zich op het hele land richten, onverlet laat dat de onderneming kan worden vergeleken met (een aantal) directe concurrenten en dat geconcretiseerd kan worden wat de marktpositie van de onderneming ten opzichte van die concurrenten is.
4.3
Op grond van het ontbreken van een toereikende markt- en concurrentieanalyse mocht verweerder al weigeren eisers aanvraag voor te leggen aan de RvO. De gronden met betrekking tot de financiële onderbouwing [5] behoeven daarom geen bespreking. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook voor eisers gestelde vakinhoudelijke kennis.
4.4.
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling [6] faalt eisers betoog dat het mvv-vereiste vanwege de standstill-bepaling niet op Turkse zelfstandigen van toepassing is.
4.5.
Het betoog van eiser dat het tegen hem uitgevaardigde terugkeerbesluit in strijd is met de standstill-bepaling omdat dit een nieuwe beperking van eisers rechtspositie als Turkse zelfstandige is, slaagt tot slot ook niet. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de voorgaande rechtsoverwegingen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als Turkse zelfstandige in de zin van het Associatierecht is aan te merken. Ook het betoog dat artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder g, van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten aanzien van een inreisverbod naar analogie van toepassing is op het terugkeerbesluit, kan alleen al om die reden niet slagen.
5. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 19/4643:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 19/4644:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015:410, r.o. 1.3.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2012:BY3376.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:3925.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2012:BV9454, r.o. 2.8.