ECLI:NL:RBDHA:2020:8763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AMS 19 / 7103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van mvv-vereiste en documentatievereisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 28 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd op 30 april 2019 door de staatssecretaris afgewezen, met als reden dat de eiser niet had aangetoond te voldoen aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 augustus 2019 ongegrond verklaard.

De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 18 september 2019. Tijdens de zitting op 3 februari 2020 was de eiser, ondanks een bericht van verhindering, niet aanwezig, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich vervolgens gebogen over de vraag of de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van de eiser niet voldeed aan de documentatievereisten.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn vakmanschap en dat het ondernemingsplan te algemeen was om aan te tonen dat er een wezenlijk Nederlands belang gediend werd met zijn werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag niet voor te leggen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als Turkse zelfstandige onder de bescherming van het Associatierecht viel. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7103
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 28 februari 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen en tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 18 september 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 20 november 2018 eigenaar van eenmanszaak ‘ [bedrijf 1] ’, een in Amsterdam gevestigd [onderneming] (hierna: de onderneming). Eiser heeft bij zijn aanvraag onder meer overgelegd; een onvertaalde verklaring over zijn vakmanschap, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, een viertal facturen en een ondernemingsplan van maart 2019.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning en hij daarom niet wordt vrijgesteld van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-vereiste). In het bestreden besluit en in het verweerschrift handhaaft verweerder zijn standpunt. Verweerder stelt onder meer dat niet is voldaan aan de documentatievereisten van bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waardoor niet beoordeeld kan worden of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met eisers werkzaamheden als zelfstandige. Volgens verweerder is het ondernemingsplan te algemeen en incompleet voor wat betreft de markt- en concurrentieanalyse. Verder acht verweerder eisers vakinhoudelijke kennis niet bewezen en de financiële onderbouwing onvoldoende. De aanvraag is daarom niet voor advies voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO), werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.
3. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat zijn ondernemingsplan voldoende geïndividualiseerd en onderbouwd is. Het plan gaat specifiek in op de [branche] . De landelijke opzet van het ondernemingsplan is bewust gekozen om aan te tonen dat weinig concurrentie aanwezig is in de branche van [activiteit] . Verder tonen de overgelegde facturen aan dat eiser opdrachtgevers heeft en zijn onderneming een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse markt. Met deze facturen heeft eiser aangetoond dat zijn onderneming continuïteitsperspectief heeft. Tot slot betoogt eiser dat het mvv-vereiste, de invulling van het criterium van wezenlijk Nederlands belang en het terugkeerbesluit in strijd zijn met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. [1]
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (de Afdeling) kan verweerder in redelijkheid verlangen dat een vreemdeling de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling is het stellen van dit documentatievereiste, [3] en concreet de vereisten waaraan een ondernemingsplan moet voldoen, [4] niet in strijd met de in artikel 41 van het Aanvullend Protocol neergelegde standstill-bepaling.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan dit documentatievereiste. Zo bevat het ondernemingsplan hoofdzakelijk algemene marktinformatie die ziet op de landelijke bouwsector en cijfers en ontwikkelingen die zien op deze sector als geheel. Dat eisers branche enkele keren terloops genoemd wordt in deze algemene analyse doet aan de algemeenheid van de markinformatie niet af. Deze informatie is onvoldoende toegespitst op specifiek de onderneming van eiser. Verder zijn de doelgroep, de concurrenten en het onderscheidend vermogen van eisers onderneming in het ondernemingsplan summier beschreven en ontbreekt een concrete beschrijving van (een aantal) directe concurrenten. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat het feit dat de onderneming zich in een branche bevindt waarin ondernemingen zich op het hele land richten, onverlet laat dat de onderneming kan worden vergeleken met (een aantal) directe concurrenten en dat geconcretiseerd kan worden wat de marktpositie van de onderneming ten opzichte van die concurrenten is. Zoals verweerder opmerkt in het bestreden besluit is dit onderdeel van het ondernemingsplan bovendien, volgens de inhoudsopgave, incompleet aangeleverd.
4.3.
Op grond van het ontbreken van een toereikende markt- en concurrentieanalyse mocht verweerder al weigeren eisers aanvraag voor te leggen aan de RvO. De gronden met betrekking tot de financiële onderbouwing behoeven daarom geen bespreking. [5]
4.4.
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling faalt eisers betoog dat het mvv-vereiste vanwege de standstill-bepaling niet op Turkse zelfstandigen van toepassing is.
4.5.
Het betoog van eiser dat het tegen hem uitgevaardigde terugkeerbesluit in strijd is met de standstill-bepaling omdat dit een nieuwe beperking van eisers rechtspositie als Turkse zelfstandige is, slaagt evenmin. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de voorgaande rechtsoverwegingen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als Turkse zelfstandige in de zin van het Associatierecht is aan te merken. Ook het betoog dat artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder g, van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten aanzien van een inreisverbod naar analogie van toepassing is op het terugkeerbesluit, kan alleen al om die reden niet slagen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015:410, r.o. 1.3.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2012:BY3376.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:3925.