ECLI:NL:RBDHA:2020:869
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vergrijpboetes en inkeerregeling in belastingzaken met buitenlandse bankrekeningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over de vergrijpboetes die aan eiser zijn opgelegd voor de jaren 2004 tot en met 2014. De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd op basis van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), zoals dat gold op het moment van inkeer. Eiser had geen melding gemaakt van zijn buitenlandse bank- en effectenrekeningen in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de betreffende jaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een pleitbaar standpunt en dat de opgelegde boetes passend en geboden waren. Eiser had aangevoerd dat de box 3-heffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikel 1 EP), maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser niet-ontvankelijk voor de jaren 2004, 2013 en 2014, en ongegrond voor de overige jaren. De uitspraak benadrukt de verplichting van belastingplichtigen om hun vermogen naar waarheid aan te geven, ongeacht hun standpunt over de rechtmatigheid van de belastingheffing.