ECLI:NL:RBDHA:2020:8237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar norm gehuwde na geregistreerd partnerschap en beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening van het ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, die sinds 15 oktober 2015 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm van een alleenstaande, heeft in 2008 een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [A]. De SVB heeft het pensioen van eiser per maart 2019 herzien naar de norm van een gehuwde, omdat zij van mening was dat eiser en [A] niet duurzaam gescheiden leven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en [A] sinds 1985 op verschillende adressen wonen en dat er geen echtscheidingsprocedure is gestart. Eiser en [A] onderhouden wel contact, maar ondersteunen elkaar financieel niet. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie omtrent duurzaam gescheiden leven in overweging genomen. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een situatie waarin eiser en [A] ieder afzonderlijk een eigen leven leiden, ondanks dat zij niet samenwonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB terecht het AOW-pensioen van eiser heeft herzien naar de norm voor gehuwden, omdat de omstandigheden wijzen op een blijvende band tussen eiser en [A].

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat zij gebonden is aan de wet en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande met ingang van maart 2019 herzien naar de norm van een gehuwde.
Bij besluit van 7 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[A] , de geregistreerde partner van eiser, heeft een schriftelijke verklaring gestuurd.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten op 20 juli 2020.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Eiser is op 4 augustus 2008 een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [A] (hierna: [A] ). Eiser heeft op 13 mei 2015 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Op de aanvraag heeft eiser ingevuld dat hij alleen woont. Op het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ van 21 juli 2015 heeft eiser ingevuld dat hij sinds 1986 niet meer samenwonend is met [A] . Eiser ontvangt sinds 15 oktober 2015 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. [A] heeft eerder dan eiser de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. [A] heeft op het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingevuld dat hij en eiser een vriendschappelijke relatie hebben. [A] is woonachtig in Duitsland en vormt naar zijn zeggen een gezamenlijk huishouden met de heer [B].
1.3
Verweerder heeft het dossier van eiser geselecteerd in het kader van een onderzoek naar de woonsituatie van klanten om zekerheid te krijgen of klanten wel het juiste bedrag aan pensioen of uitkering ontvangen (project DGL). In het kader van het project DGL hebben twee medewerkers van verweerder op 18 oktober 2018 een huisbezoek afgelegd in de woning van eiser. Tijdens dit huisbezoek heeft eiser een zogeheten vragenlijst ‘Onderzoek DGL’ ingevuld en ondertekend. De bevindingen van het huisbezoek zijn tezamen met verzamelde informatie omtrent de woonsituatie van eiser vastgelegd in een handhavingsrapportage van 22 oktober 2018 en hebben geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er in de situatie van eiser niet voldaan is aan het criterium van duurzaam gescheiden leven. Verweerder acht daarbij de bevindingen van het huisbezoek en de door eiser afgelegde verklaringen van doorslaggevend belang. Volgens verweerder is er, gelet op het geregistreerd partnerschap, de onderlinge band en het contact tussen eiser en [A] en het feit dat [A] als begunstigde is genoemd in het testament van eiser, geen sprake van de situatie dat eiser en [A] ieder een afzonderlijk leven leiden, alsof zij niet gehuwd zijn. Het AOW-pensioen van eiser is daarom vanaf maart 2019 aangepast naar de norm van een gehuwde.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiser voert aan dat [A] in 1985 naar Duitsland is verhuisd in verband met zijn werk. Eiser is in 1994 gestopt met werken, maar is niet teruggekeerd naar Nederland. Eiser is sinds 1994 niet bij [A] in Duitsland geweest. Vanaf 1994 leiden eiser en [A] een gescheiden leven, uitsluitend om persoonlijke redenen en niet om praktische en/of financiële redenen. Eiser en [A] maken geen aanspraak op elkaars nabestaandenpensioen. Wanneer [A] in Nederland moet zijn, overnacht hij bij eiser. Eiser ontvangt daarvoor geen vergoeding. Eiser en [A] ondersteunen elkaar financieel niet. Eiser en [A] hebben elkaar in 2008 op advies van een advocaat in hun testament benoemd als begunstigde in geval van overlijden, om te voorkomen dat zij erfbelasting zouden moeten betalen. Zij zijn in dat verband een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben contact als vrienden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ingevolge artikel 1, tweede lid van de AOW, wordt een geregistreerd partner gelijk gesteld aan een echtgenoot en (een) als partner geregistreerd(e) wordt gelijkgesteld met (een) gehuwd(e).
4.2
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3
Artikel 17, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen door de Svb wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
4.4
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:875) is van duurzaam gescheiden leven sprake, indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld. Dit zal uit de feitelijke omstandigheden moeten blijken. Daarbij wordt de echtelijke samenleving pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet. Gelet op de uitleg van duurzaam gescheiden leven van gehuwden volgens deze rechtspraak, is niet doorslaggevend of betrokkenen al dan niet hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Voorts kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, zoals in het geval van eiser, betrokkenen de intentie hebben om – al dan niet in een echtelijke samenleving – voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0194.
4.5
De CRvB heeft zich in zijn uitleg van het begrip duurzaam gescheiden leven aangesloten bij de Hoge Raad (HR). De HR heeft reeds in zijn uitspraak van
21 februari 1973 (BNB1973, 89) overwogen dat duurzaam gescheiden wonen niet gelijk is aan duurzaam gescheiden leven. Voor antwoord op de vraag of sprake is van gehuwden, is het vormen van een gezamenlijke huishouding daarom niet doorslaggevend. Gehuwden hebben geen samenwoningsplicht, maar wel een wettelijke verplichting tot wederzijdse hulp en bijstand, waardoor tussen hen van een hechtere economische eenheid moet worden uitgegaan dan tussen ongehuwd samenwonenden (zie bijvoorbeeld HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267).
4.6
De rechtbank stelt voorop dat, nu eiser en [A] een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, dit in principe betekent dat zij samen recht hebben op een ouderdomspensioen naar de norm van gehuwden. Slechts indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW (duurzaam gescheiden leven) bestaat recht op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde.
4.7
De vraag is of in deze zaak sprake is van ondubbelzinnige feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat eiser en [A] duurzaam gescheiden leven. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.8
Uit het bestreden besluit en uit de daaraan ten grondslag gelegde handhavingsrapportage met bijlagen volgt dat door verweerder onder meer het volgende is geconstateerd:
- er is geen echtscheidingsprocedure in gang gezet;
- eiser en [A] wonen sinds 1985 op verschillende adressen;
- eiser en [A] brengen nog samen tijd door. [A] verblijft ongeveer drie weken per jaar bij eiser. Wanneer [A] in Nederland is, verblijft hij bij eiser;
- eiser en [A] hebben ongeveer één tot twee keer per maand telefonisch contact en zij e-mailen een paar keer per maand met elkaar;
- eiser en [A] ondersteunen elkaar financieel niet en regelen geen financiële zaken voor elkaar;
- eiser en [A] hebben elkaar in hun testament als begunstigde benoemd in geval van overlijden. Ook zijn zij in 2008 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit alles is destijds gedaan om te voorkomen dat zij erfbelasting moeten betalen.
4.9
Op het formulier ‘Onderzoek DGL’ is door eiser ingevuld dat er geen echtscheidingsprocedure in gang is gezet, omdat hij en [A] daar geen behoefte aan hebben. Voorts heeft eiser op het formulier aangegeven dat de huidige situatie als duurzaam is bedoeld. Eiser weet niet wat de toekomst brengt, voor nu heeft hij niet de intentie om met [A] te gaan samenwonen. In het beroepschrift geeft eiser aan dat hij wel emotioneel voordeel ervaart van het contact met [A] , maar niet zoals een gehuwde. [A] heeft, anders dan eiser eerder verklaarde, geen recht op nabestaandenpensioen. [A] verklaart in zijn brief van 7 januari 2020 dat eiser en hij halverwege de jaren 2000 hebben besproken dat zij elkaar financieel hebben gesteund bij het kopen van hun flats in de periode dat zij met elkaar hebben samengewoond (midden 1974 tot midden 1985). Vanuit dat standpunt vonden eiser en hij het passend om elkaar in hun testament tot begunstigde te benoemen in geval van overlijden. [A] voegt daaraan toe dat hij enkel uit financiële redenen is getrouwd, om te voorkomen dat hij erfbelasting moest betalen. Volgens [A] heeft hij afgezien van een echtscheiding vanwege de kosten. Voort schrijft [A] dat eiser en hij sinds 1985 om financiële en praktische redenen zijn gescheiden, maar dat zij op sociaal vlak toch met elkaar in contact zijn gebleven. Volgens [A] leven eiser en hij sinds 1994 duurzaam gescheiden en zal dat altijd zo blijven.
4.1
Uit het voorgaande volgt dat eiser en [A] , nadat zij al 23 jaar apart van elkaar woonden, gekozen hebben voor een geregistreerd partnerschap en het benoemen van elkaar als begunstigde in elkaars testament, waaruit blijkt van het zorgdragen voor elkaars toekomstige financiële situatie. Daarnaast volgt uit het voorgaande dat eiser en [A] , naast de regeling ten aanzien van de erfenis van (één van) beiden, ook met enige regelmaat contact met elkaar hebben. De aard van deze contacten tussen eiser en [A] kan niet als zakelijk worden aangemerkt. Gelet hierop is de rechtbank – onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 24 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1362 – van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser en [A] ieder afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet gehuwd. Dat eiser en [A] ieder beschikten over een eigen woning en de eigen vaste lasten en kosten voor de huishouding betaalden, doet daar niet aan af (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4199). Er is dus geen sprake van een uitzonderingssituatie zoals hierboven onder 4.4 genoemd.
4.11
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser terecht per maart 2019 een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde heeft toegekend. De rechtbank realiseert zich dat eiser met het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet voor ogen heeft gehad dat dit gevolgen zou hebben voor zijn AOW-uitkering. De rechtbank is echter gebonden aan de wet en ziet voorts in onderhavige zaak geen mogelijkheden om af te wijken van de door de CRvB in de jurisprudentie uitgezette lijn omtrent duurzaam gescheiden leven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.