Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Mijn salaris werd nooit/af en toe via de kas betaald”, hebben doorgehaald wat niet van toepassing is. Bij de negen verklaringen zijn ook verklaringen gevoegd van [I] , [uitzendkracht 2] en [werknemer 2] , terwijl in de strafrechtelijke procedure al onherroepelijk is vastgesteld dat in hun geval sprake was van het valselijk opmaken van een drietal kasbewijzen.
.Zo heeft [uitzendkracht 2] verklaard dat hij, van de dertien kaskwitanties waarop zijn handtekening staat, slechts vijf handtekeningen herkent als de zijne en dat hij de op de kaskwitanties vermelde bedragen nooit ontvangen heeft. [uitzendkracht 1] heeft verklaard dat zij zeker zeven van de zeventien kaskwitanties niet heeft ondertekend. Op twee data genoemd in de getekende kaskwitanties was zij niet in Nederland. [werknemer 3] en [uitzendkracht 3] hebben verklaard dat zij blanco kaskwitanties ondertekenden. [uitzendkracht 3] heeft per kaskwitantie gemotiveerd aangegeven waarom hij de kwitantie niet ondertekend kan hebben.
In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, zal de Hoge Raad naar bevind van zaken handelen”. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat in geval van een overschrijding van meer dan zes maanden een vermindering met 10% met een maximum van € 2.500,- in de rede ligt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:475). De rechtbank acht een vermindering van € 2.500,- ook in onderhavige zaak redelijk, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het een zeer omvangrijk dossier en een financieel ingewikkelde zaak betreft, waarbij ook een deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden, waardoor enige termijnoverschrijding gerechtvaardigd is.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de hoogte van de boete is bepaald;
- bepaalt dat het bedrag van de boete aan eiser wordt vastgesteld op € 17.225,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de hoogte van de boete is bepaald;
- bepaalt dat het bedrag van de boete aan eiseres wordt vastgesteld op € 147.350,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van