ECLI:NL:RBDHA:2020:6487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
NL20.6612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Pakistaanse christen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Pakistaanse christen, had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, die op 13 oktober 2017 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. Eiseres had documenten overgelegd ter onderbouwing van haar nieuwe aanvraag, maar de rechtbank oordeelde dat de authenticiteit van deze documenten niet kon worden vastgesteld. Eiseres had ook aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat zij onvoldoende tijd had gekregen om te reageren op het onderzoek van Bureau Documenten. De rechtbank verwierp deze beroepsgrond, omdat eiseres niet had aangegeven dat zij een contra-expertise wilde laten uitvoeren tijdens de besluitvormingsfase. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft staan. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6612

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.6613, plaatsgevonden op 23 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen is mevrouw A. van Nieuwenhoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [1986] .
2. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 oktober 2017 afgewezen. In dit besluit is het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig geacht, omdat:
  • zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een [school] gevestigd is aan de [adres] , [woonplaats] . Hiermee heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat zij als lerares werkte op deze school.
  • zij het bekeren van haar vriendin [A] en de haar verweten blasfemie niet aannemelijk heeft gemaakt.
  • zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege blasfemie op de [school] door twee vrouwen en vier mannen is belaagd.
  • zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege blasfemie is bedreigd bij haar ouderlijk huis en dat haar familie eveneens problemen heeft ondervonden.
3. Het besluit van 13 oktober 2017 is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 februari 2018 (201709292/1/V2) in rechte komen vast te staan.
Overgelegde documenten ter onderbouwing van de opvolgende aanvraag
4. Op 3 januari 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de volgende documenten overgelegd:
a. a) vier brieven van [school] gedateerd op 1 april 2014, 3 september 2014, 24 maart 2015 en 28 maart 2016;
b) vier arrestatiebevelen gedateerd op 21 januari 2019, 20 februari 2019, 16 maart 2019 en
10 mei 2019;
c) een verklaring rechtbank omtrent bevel van 4 februari 2019;
d) politierapport van 10 september 2018;
e) krant “Daily Media [woonplaats] ” van 16 augustus 2019;
f) Schoolbewijs, affidavit, kopie certificate, Bachelorsdegree, verklaring CLAAS van 1 april 2019 + kopie foto’s en salarisbewijs;
g) kopieën met betrekking tot koopakte;
In de aanvullende gronden van beroep van 26 maart 2020 heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
h) een ongedateerde verklaring van [B] ( [B] ), priester uit Australië. Daarin verklaart [B] dat hij in 2017 met zijn echtgenote de [school] heeft bezocht en dat eiseres toen aan hem als docent van die school is voorgesteld;
i. i) een kopie van de brief en de envelop die eiseres aan de [school] heeft gestuurd als ook een retourbrief van de directeur van de school;
j) een factuur van de [school] van 5 november 2015 waarop het adres van de school is vermeld.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder zich - mede onder verwijzing naar het onderzoek van Bureau Documenten van 29 januari 2020 - gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde stukken niet als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt die aanleiding geven om van het eerdere besluit van 13 oktober 2017 terug te komen.
Toetsingskader
6. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
7. Volgens vaste rechtspraak is een door de vreemdeling overgelegd document geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. [1] Het ligt op de weg van eiseres om de authenticiteit van de aan haar herhaalde asielaanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan eiseres daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee echter afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres.
8. Eiseres voert in beroep aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij slechts één dag heeft gekregen om te reageren op het resultaat van het onderzoek door Bureau Documenten. Hierdoor is zij niet in de gelegenheid gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de processtukken niet blijkt dat eiseres in de besluitvormingsfase heeft aangegeven dat zij een contra-expertise wenste in te stellen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het bestreden besluit te nemen en geen contra-expertise af te wachten. [2] Wat eiseres ter zitting heeft toegelicht over haar pogingen om een contra-expert te vinden, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat eiseres dit niet in de besluitvormingsfase aan verweerder kenbaar heeft gemaakt. Ook overigens ziet de rechtbank niet in dat de door eiseres beoogde contra-expertise haar kan baten. Immers, de door haar gevonden contra-expert (de heer [C] ) heeft eerder als advocaat voor haar vader in Pakistan opgetreden en eiseres onderkent dat verweerder hem daarom niet als onafhankelijke deskundige zal aanmerken. Verder heeft verweerder ter zitting - met verwijzing naar een e-mailbericht van [C] - ook zijn twijfels geuit over de kennis en de onderzoeksmethode van deze deskundige..

Oordeel over de documenten onder (a) tot en met (j)

10. Uit de onder 5. genoemde verklaring van Bureau Documenten blijkt dat de authenticiteit van de documenten (a) tot en met (e) niet kan worden vastgesteld en dat de documenten (f) tot en met (g) niet te beoordelen zijn omdat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal beschikbaar is of het een fotokopie betreft. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep geen contra-expertise heeft overgelegd of op een andere wijze de authenticiteit van de documenten (a) tot en met (g) heeft aangetoond. Dit betekent dat verweerder deze documenten terecht niet als nieuwe elementen of bevindingen heeft aangemerkt.
11. Met betrekking tot de verklaring van Centre for Legal Aid Assistence & Settlement (CLAAS) van 1 april 2019, zoals genoemd onder (f), is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres deze eerder had kunnen en moeten overleggen, omdat deze ziet op een gebeurtenis die in 2017 heeft plaatsgevonden. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres niet in staat was om in de vorige procedure een verklaring van CLAAS – die al sinds 1992 actief is – te overleggen. De enkele stelling van eiseres ter zitting dat zij ten tijde van de vorige procedure niet van het bestaan van CLAAS wist, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder haar niet zou mogen tegenwerpen dat zij de verklaring van CLAAS niet eerder heeft kunnen en moeten overleggen. [3] Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiseres in de vorige procedure ook door een professionele rechtsbijstandverlener is bijgestaan.
12. Over de documenten die eiseres eerst in beroep heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze niet als nieuwe elementen of relevante bevindingen kunnen worden aangemerkt, omdat deze ongedateerd zijn dan wel eerder hadden kunnen en moeten worden overgelegd.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met de door haar overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht. De stelling dat verweerder alle documenten in onderlinge samenhang had moeten beoordelen, volgt de rechtbank dan ook niet. Immers, dat laat onverlet dat de authenticiteit van de documenten niet door eiseres is aangetoond en dat verweerder aan eiseres mag tegenwerpen dat zij bepaalde documenten niet eerder heeft overgelegd. Al het overige wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd om de juistheid van de inhoud en de wijze van totstandkoming van de door haar overgelegde documenten aan te tonen, behoeft dan ook geen bespreking.
Over het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2017/11 (WBV 2017/11)
14. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of in haar geval sprake is van een rechtens relevante wijziging van het beleid. Dit terwijl zij in de zienswijze heeft aangevoerd dat zij op grond van verweerders beleid tot een risicogroep behoort, omdat zij christen is en uit Pakistan komt. Daarbij wijst eiseres er op dat het WBV 2017/11 op 24 november 2017 in werking is getreden en dat haar beroep tegen het eerdere besluit van 13 oktober 2017 vlak daarvoor op 16 november 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond is verklaard.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres christen is en dat zij uit Pakistan komt. Uit de zienswijze leidt de rechtbank af dat eiseres een beroep doet op verweerders beleid dat ziet op christenen uit Pakistan. Dat zij daarbij niet expliciet het WBV 2017/11 heeft genoemd, doet daar niet aan af. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit had moeten ingaan op de vraag of het WBV 2017/11 voor eiseres een rechtens relevante wijziging inhoudt. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat niet heeft gedaan, maar zich hierover eerst in het verweerschrift van 30 april 2020 heeft uitgelaten. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank toetst vervolgens of de rechtsgevolgen in stand dienen te blijven op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
16. Verweerder heeft zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het WBV 2017/11 geen rechtens relevante wijziging voor eiseres inhoudt, omdat christenen vóór deze beleidswijziging al als risicogroep werden aangemerkt en met het WBV 2017/11 geen wijzigingen in het landgebonden beleid zijn doorgevoerd voor christenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee alsnog dragend heeft gemotiveerd dat het WBV2017/11 niet als nieuw feit kan worden aangemerkt. Eiseres heeft dit in beroep ook niet bestreden.
De Bahaddar-exceptie
17. Uit de jurisprudentie van de ABRvS vloeit voort dat, indien een vreemdeling geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangetoond, dan wel uit het door de desbetreffende vreemdeling aangevoerde niet kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, de bestuursrechter steeds moet beoordelen of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen [4] . Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen de desbetreffende vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling een refoulementverbod zou schenden, als neergelegd in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De bestuursrechter dient te beoordelen of zich dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden voordoen aan de hand van hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, en het standpunt van de staatssecretaris daarover in het desbetreffende besluit.
18. De rechtbank oordeelt dat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt dat verweerder heeft getoetst aan het arrest Bahaddar. In zoverre bevat het besluit nog een motiveringsgebrek. In het verweerschrift heeft verweerder echter alsnog dragend gemotiveerd dat de Bahaddar-exceptie niet van toepassing is. Eiseres heeft aangevoerd dat CLAAS door verweerder als een gezaghebbend instituut wordt gezien en dat CLAAS ook bij het opstellen van ambtsberichten wordt betrokken. Verweerder heeft dit niet bestreden. Gelet op deze informatie sluit de rechtbank niet uit dat de verklaring van CLAAS authentiek kan zijn en dat deze authenticiteit op een andere wijze dan door een onderzoek door Bureau Documenten kan worden vastgesteld. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of zich in het geval van eiseres, gelet op de inhoud van de verklaring van CLAAS, een bijzonder feit of omstandigheid voordoet zoals bedoeld in het arrest Bahaddar. De rechtbank is van oordeel dat dit zich niet voordoet, omdat zij verweerders standpunt volgt dat eiseres niet alle interviews heeft overgelegd die aan de verklaring van CLAAS ten grondslag liggen. Daarmee is de verklaring van CLAAS naar inhoud niet inzichtelijk en concludent, zodat niet van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Dit brengt met zich dat verweerder deze verklaring niet, althans niet volledig, op objectiviteit en juistheid kan verifiëren en hij daarom ook geen aanleiding heeft hoeven zien om een individueel ambtsbericht te laten opstellen.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft dan ook van het horen van eiseres mogen afzien.
20. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen en dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt inhoudelijk dus geen gelijk.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050.-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekend gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 8 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5763) en 17 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2394)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM9330).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 6 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2718).
4.Eén en ander zoals bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (