ECLI:NL:RVS:2018:2394
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen op basis van authenticiteit van een Iraaks vonnis
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 9 november 2017 de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De staatssecretaris had deze aanvragen eerder op 15 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdelingen een Iraaks vonnis als nieuw bewijs hadden ingediend, waarvan de authenticiteit volgens de staatssecretaris niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet zonder nadere motivering kon stellen dat het vonnis geen nieuw element was, aangezien het deskundigenrapport geen aanknopingspunten bood om de authenticiteit van het vonnis in twijfel te trekken.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen aan hun bewijslast hebben voldaan. De staatssecretaris stelde dat het aan de vreemdelingen was om de authenticiteit van het vonnis aan te tonen, en dat het deskundigenrapport geen oordeel gaf over de authenticiteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de authenticiteit van het Iraakse vonnis niet was aangetoond en dat het vonnis daarom geen nieuw element of bevinding vormde in het asielrelaas van de vreemdelingen. De beroepen van de vreemdelingen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.