ECLI:NL:RVS:2010:BM9330

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000561/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing asielaanvraag en contra-expertise

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 18 december 2009 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris van 5 december 2008 vernietigde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet tijdig had aangegeven wanneer een contra-expertise zou worden overgelegd, waardoor hij niet ten onrechte had besloten om niet op de contra-expertise te wachten. De rechtbank had echter overwogen dat het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen, wat de staatssecretaris betwistte.

De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling, ondanks het niet verlenen van uitstel door de staatssecretaris, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig informeren van de staatssecretaris over de beschikbaarheid van het rapport van de contra-expertise. De vreemdeling had niet kunnen aangeven binnen welke termijn het rapport gereed zou zijn, wat de staatssecretaris in staat stelde om zijn besluitvorming voort te zetten. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond, waarbij de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De Raad van State benadrukte dat de rechtbank moet beoordelen of de vreemdeling tijdig heeft aangetoond dat een contra-expertise zou worden uitgevoerd en of de resultaten daarvan, ondanks inspanningen van de vreemdeling, niet eerder beschikbaar konden zijn. Tevens moet de rechtbank de proceskosten in hoger beroep vaststellen en beslissen over de vergoeding daarvan.

Uitspraak

201000561/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 18 december 2009 in zaak nr. 08/45059 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in grief 1 dat – samengevat en voor zover thans van belang weergegeven – de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij het standpunt van de staatssecretaris, dat bij de besluitvorming niet op de contra expertise behoefde te worden gewacht, niet volgt en dat het besluit van 5 december 2008 in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de vreemdeling hem niet op de hoogte heeft gehouden binnen welke termijn de contra-expertise daadwerkelijk beschikbaar zou zijn, zodat - zonder de vreemdeling een nadere termijn te gunnen voor het overleggen van een contra-expertise - tot besluitvorming kon worden overgegaan.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 3.114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) worden door een vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in persoon alle gegevens verstrekt, waaronder begrepen de relevante documenten, op basis waarvan in samenwerking met hem kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de vergunning aanwezig is.
Ingevolge artikel 3.45 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000) bestaan de gegevens, bedoeld in artikel 3.114, eerste lid, van het Vb 2000, uit de verklaringen van de vreemdeling en alle in zijn bezit zijnde documentatie over zijn achtergrond en die van relevante familieleden, zijn leeftijd, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielaanvragen, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet indient.
2.1.2. Eerder (in de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.
Een vreemdeling dient een contra-expertise in het kader van de besluitvorming over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in rechte overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken.
2.1.3. Bij brief van 25 juni 2008, verzonden op 27 juni 2008, heeft de staatssecretaris het voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag en een vanwege het Bureau Land en Taal opgesteld rapport taalanalyse van 24 januari 2008 (hierna: de taalanalyse) aan de vreemdeling verzonden. Daarbij is aangegeven dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft binnen vier weken na verzending een zienswijze in te dienen. Verder is de vreemdeling erop gewezen dat hij een contra-expertise kan laten verrichten en dat uitstel alleen wordt verleend indien hij binnen twee weken na verzending van het voornemen schriftelijk kan aantonen dat een contra expertise zal worden uitgevoerd, maar dat hiervoor meer tijd nodig is.
Bij brief van 8 juli 2008 heeft de vreemdeling de staatssecretaris te kennen gegeven dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers telefonisch heeft bevestigd de kosten voor het laten verrichten van een contra expertise te vergoeden en dat, zodra de schriftelijke bevestiging daarvan is ontvangen, bij De Taalstudio zal worden verzocht om een contra expertise. De vreemdeling heeft in de brief verder verzocht om een uitstel van twee weken. De staatssecretaris heeft daarop niet gereageerd.
Bij brief van 23 juli 2008 heeft de vreemdeling, onder overlegging van een brief aan De Taalstudio van dezelfde datum, de staatssecretaris er van op de hoogte gesteld dat hij is aangemeld voor een contra expertise. Wederom verzoekt de vreemdeling om een uitstel van twee weken. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bij brief van 25 juli 2008 te kennen gegeven dat aan het verzoek om uitstel geen gevolg wordt gegeven.
Bij brief van 30 juli 2008 heeft de vreemdeling de opdrachtbevestiging door De Taalstudio van 28 juli 2008 aan de staatssecretaris doen toekomen, waarin staat dat het verzoek tot contra expertise in behandeling is genomen, dat het plan van aanpak rond 13 november 2008 wordt verwacht, dat de termijn waarbinnen de contra expertise zal worden geleverd pas kan worden aangegeven indien de opdrachtbevestiging tweede fase is ontvangen en dat uit ervaring blijkt dat het hele traject gemiddeld zes maanden in beslag neemt.
Op 5 december 2008 is de staatssecretaris tot besluitvorming overgegaan.
Bij brief van 22 december 2008 heeft de vreemdeling de staatssecretaris te kennen gegeven dat aan De Taalstudio een opdracht is gegeven voor de tweede fase, welk rapport te zijner tijd zal worden overgelegd.
Bij brief van 20 januari 2009 heeft de vreemdeling een brief van De Taalstudio van 5 januari 2009 overgelegd waarin is vermeld dat zijn zaak wegens drukte op de wachtlijst is geplaatst en dat er geen leveringsdatum kan worden vastgesteld. Op het moment dat de tweede fase kan worden opgestart, zal de vreemdeling van de te verwachten leveringsdatum op de hoogte worden gesteld. Verder heeft de vreemdeling bij die gelegenheid een door De Taalstudio op 13 november 2008 opgesteld plan van aanpak overgelegd.
Bij brief van 9 maart 2009 heeft de vreemdeling, onder overlegging van een brief van 2 maart 2009 van De Taalstudio, bij de rechtbank naar voren gebracht dat de contra expertise nog niet kan worden overgelegd, dat zijn aanvraag door De Taalstudio op een wachtlijst is geplaatst en dat nog geen datum kan worden gegeven waarop het rapport gereed zal zijn.
In de brief van 12 mei 2009 aan de rechtbank verwijst de vreemdeling naar de brief van De Taalstudio van 27 april 2009, waarin is vermeld dat de contra-expertise rond 16 juli 2009 wordt verwacht.
De vreemdeling heeft bij brief van 20 juli 2009 de contra-expertise van 15 juli 2009 overgelegd aan de rechtbank.
2.1.4. Gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, artikel 3.114 van het Vb 2000 en artikel 3.45 van het VV 2000 op de vreemdeling rustende bewijslast, lag het, ondanks het niet verlenen van uitstel door de staatssecretaris, op zijn weg om de staatssecretaris op de hoogte te stellen wanneer het rapport van de contra-expertise gereed zou zijn. De vreemdeling heeft de staatssecretaris tijdens de besluitvormingsfase niet kunnen aangeven binnen welke termijn het rapport van de contra-expertise daadwerkelijk beschikbaar zou zijn. Gelet hierop heeft de staatssecretaris niet ten onrechte zijn besluitvorming niet uitgesteld. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte is overgegaan tot het nemen van het besluit van 5 december 2008. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat dit besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal de rechtbank tevens moeten beoordelen of de resultaten van de contra-expertise verwijtbaar niet eerder door de vreemdeling konden worden overgelegd en of dientengevolge de eerst in rechte overgelegde contra-expertise in de beoordeling kan worden betrokken. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of de vreemdeling tijdig heeft aangetoond dat een contra expertise zou worden uitgevoerd, of de resultaten van de contra-expertise, ondanks inspanningen van de zijde van de vreemdeling, niet eerder dan op 20 juli 2009 beschikbaar konden zijn en of de vreemdeling zowel de staatssecretaris als de rechtbank op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de contra-expertise bij De Taalstudio. Verder kan de rechtbank de vreemdeling in de gelegenheid stellen te reageren op de reactie op de contra-expertise van het Bureau Land en Taal van 28 oktober 2009.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 december 2009 in zaak nr. 08/45059;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010
513.
Verzonden: 22 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser