Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 12 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder het, bij besluit van 9 november 2015, aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd.
Overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet conform zijn eigen beleid en de criteria van het Hof heeft gehandeld. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat hij weliswaar de bevoegdheid heeft een asielvergunning te weigeren in geval sprake is van een ‘ernstig misdrijf’, maar dat dit geen verplichting is. Verweerder dient derhalve een belangenafweging te maken. In het voornemen is van een belangenafweging geen sprake. In de tweede plaats dient verweerder niet alleen te kijken naar de opgelegde gevangenisstraf en de aard van het misdrijf, maar dient hij tevens te kijken naar alle (andere) relevante feiten, juridische gegevens en bijzondere omstandigheden. Ook daarvan is in het voornemen niet gebleken. In het bestreden besluit heeft verweerder voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling volstaan met een verwijzing naar het voornemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in dit opzicht derhalve onvoldoende is gemotiveerd, dan wel onzorgvuldig is voorbereid.”
De rechtbank concludeert hieruit dat de uitsluitingsgrond ‘ernstig misdrijf’ restrictief toegepast dient te worden, gelet op de zwaarwegende gevolgen hiervan. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen proportioneel moeten zijn ten opzichte van de gepleegde strafbare feiten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.