ECLI:NL:RVS:2019:4126
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- G.M.H. Hoogvliet
- D.A. Verburg
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van seksuele gerichtheid
Op 31 januari 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 28 maart 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd heeft opgesteld over de vluchtelingenstatus van de vreemdeling in verband met zijn seksuele gerichtheid. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn argumenten en dat de staatssecretaris zijn standpunt niet voldoende heeft onderbouwd. De Raad van State oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt, omdat de rechtbank niet op de beroepsgrond is ingegaan en de staatssecretaris erkent dat zijn standpunt ondeugdelijk is gemotiveerd.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 768,00 bedragen. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 december 2019, met mr. E. Steendijk als voorzitter en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. D.A. Verburg als leden.