ECLI:NL:RBDHA:2020:5215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
NL20.9008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft het verzoek van de staatssecretaris om aanhouding van het beroep afgewezen en het bestreden besluit inhoudelijk beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening beoogt om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat Italië verantwoordelijk was, en dat de overdracht aan Italië niet onrechtmatig was, ook niet in het licht van de COVID-19-pandemie. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige tekortkomingen waren in de opvang en bescherming van asielzoekers in Italië. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser over de economische situatie in Italië en de gevolgen van de pandemie, en concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.9009, plaatsgevonden op 26 mei 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft verzocht om aanhouding van het beroep. Dit verzoek hangt samen met de mededeling die verweerder in de zaak met het nummer NL20.9009 heeft gedaan, inhoudende dat hij zich niet verzet tegen het toewijzen van de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij uitspraak van vandaag afgewezen.
De rechtbank wijst ook het verzoek om aanhouding van het beroep af. Vooropgesteld dient te worden dat in de considerans van de Dublinverordening (de punten 4 en 5) wordt aangegeven dat het doel van de Dublinverordening met name is om snel te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen. Voorts heeft de Europese Commissie in de “Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging” van 17 april 2020 (2020/126/02) het volgende aangegeven:
“Wanneer een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, verschuift de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de Dublinverordening naar de lidstaat die om de overdracht heeft verzocht. De verordening bevat geen bepaling die toestaat van deze regel af te wijken in een situatie zoals die welke als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan.”Daarmee is niet te verenigen dat het beroep, en dus de beoordeling van het overdrachtsbesluit, wordt aangehouden enkel om de overdrachtstermijn te stuiten terwijl de omvang van het geschil verder duidelijk is en verweerder zich ook op het standpunt stelt dat het besluit rechtmatig is en inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank zal het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag inhoudelijk had moeten behandelen en de behandeling ervan niet moet overdragen aan Italië. Verweerder heeft het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Er is geen onderzoek gedaan naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Italië. Na het Salvini-decreet is de situatie in de opvangcentra ernstig verslechterd. Ter onderbouwing van de situatie in Italië, de toegang tot en de omstandigheden in de opvangfaciliteiten verwijst eiser naar rapporten van ECRE [1] , AIDA [2] , Médécins sans Frontières, USDoS [3] , IRIN [4] en SFH [5] uit 2017 en 2018. Eiser doet ook een beroep op de arresten van 4 november 2014 (Tarakhel tegen Zwitserland) [6] en 19 maart 2019 (Jawo tegen Duitsland) [7] . Eiser voert aan dat hij een kwetsbaar persoon is: hij is alleenstaand, heeft geen sociaal netwerk en wordt bedreigd door een drugscrimineel circuit. Eiser stelt dat hij bij overdracht aan Italië volledig afhankelijk wordt van overheidssteun, en verstoken wordt van adequate opvang. Hij zal eindigen in extreme materiële armoede en niet in staat zijn te voorzien in zijn meest elementaire behoeften: voedsel, persoonlijke hygiëne, en een plaats om te leven.
4.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat verweerder bij overdracht van eiser aan Italië kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat de Italiaanse autoriteiten verweerder zullen melden indien zij niet kunnen voorzien in de door eiser eventuele benodigde voorzieningen.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verweerder er in zijn algemeenheid vanuit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van onder meer 19 december 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861), 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845) en 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
4.3
Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de medische en opvangvoorzieningen en de asielprocedure op grond waarvan verweerder niet langer kan uitgaan van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door hem daarover aangehaalde rapporten heeft de Afdeling reeds betrokken in haar oordeel over het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de bovenstaande uitspraken. Het beroep op het arrest Jawo slaagt daarom niet. Ook het beroep op het arrest Tarakhel slaagt niet. De enkele stelling dat eiser alleenstaand is en bedreigd wordt door een crimineel circuit maakt niet dat hij dient te worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon, waarvoor verweerder aanvullende garanties voor adequate zorg- en opvangvoorzieningen dient te verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten. Bovendien heeft de Afdeling geoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986) dat verweerder ook in het geval van kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze grond slaagt niet.
5. Verder voert eiser aan dat verweerder hem niet tijdig kan overdragen aan Italië vanwege de gevolgen van de Corona-crisis. Op dit moment is Italië één van de brandhaarden van Corona en het land verkeert in een lock-down. Feitelijke overdracht is niet mogelijk. Ook zijn de gevolgen van de pandemie niet te overzien. Italië verkeert in een diepere economische crisis dan Nederland, zoals blijkt uit artikelen in Trouw, van 9 maart 2020, Parool, van 13 maart 2020 en Volkskrant, van 8 maart 2020. Hierdoor zal de recessie in Italië veel dieper zijn, en de gevolgen voor vreemdelingen aan de onderkant van de maatschappij niet tijdelijk. Na overdracht aan Italië zal eiser dan ook in een ernstige vorm van armoede en deprivatie geraken, en een onmenselijke en mensonwaardige behandeling ondergaan. Eiser meent dan ook dat dit besluit niet in stand kan blijven.
5.1
Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank terecht, verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 april 2020 [8] . Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd vanwege de Coronapandemie een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Verder heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de economische gevolgen van een mogelijke recessie in Italië een onzekere gebeurtenis in de toekomst is. Hoewel uit de overgelegde krantenberichten blijkt dat de economische situatie in Italië moeilijk is, heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de opvang en bescherming van asielzoekers in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen zullen voldoen. Deze grond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECRE: European Council on Refugees and Exiles
2.AIDA: Asylum Information Database
3.USDoS: US Department of State
4.IRIN: Integrated Regional Information Networks
5.SFH: Schweizerische Flüchtlingshilfe
6.Arrest Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zie: ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
7.Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie, zie: ECLI:EU:C:2019:218