ECLI:NL:RBDHA:2020:5067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en verrekening van alimentatie-inkomsten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft over de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiseres had in 2018 een aanvraag ingediend voor bijstand, die met terugwerkende kracht werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedragen die eiseres van haar ex-echtgenoot ontving ten behoeve van hun zoon, terecht zijn aangemerkt als inkomsten. Dit heeft geleid tot een vermindering van haar recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de ex-echtgenoot van eiseres een onderhoudsverplichting heeft en dat de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres als inkomen moeten worden aangemerkt. Eiseres betwistte dat zij kinderalimentatie had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de betalingen, ongeacht hun oorsprong, als inkomen moeten worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Participatiewet, waarbij de rechtbank de verantwoordelijkheden van zowel eiseres als verweerder benadrukte met betrekking tot de inlichtingenverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering toegewezen en aan eiseres ingevolge de Participatiewet (de Pw) een bijstandsuitkering verstrekt met ingang van 6 maart 2018 naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Bij besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, in die zin dat het recht op bijstand van eiseres met terugwerkende kracht is getoetst over de periode van 9 mei 2017 tot 6 maart 2018. De aanvraag is over die periode evenwel alsnog afgewezen.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, onder aanvulling van de motivering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Naar aanleiding van door eiseres ter zitting overgelegde stukken is verweerder in de gelegenheid gesteld een nieuw besluit te nemen.
Bij herzien besluit van 1 november 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het bestreden besluit I is herzien, in die zin dat aan eiseres over de periode van 9 mei 2017 tot 6 maart 2018 alsnog een bijstandsuitkering is toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. De inkomsten uit betaling woonlasten door de ex-echtgenoot van eiseres worden echter volledig verrekend, met een maximum van twintig procent. De betalingen (kinderalimentatie) door de ex-echtgenoot voor de zoon van eiseres worden ook volledig verrekend.
Eiseres heeft bij brief van 18 november 2019 gereageerd op bestreden besluit II en haar beroep gehandhaafd.
Vervolgens heeft de rechtbank op 16 december 2019 een brief met aanvullende stukken van verweerder ontvangen en op 30 december 2019 een brief van eiseres.
Na toestemming van partijen om een nadere zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft zich op 21 april 2017 bij verweerder gemeld voor de aanvraag van een bijstandsuitkering. Op 9 mei 2017 heeft eiseres de aanvraag ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een tweetal gesprekken plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres, waarna eiseres op 13 juni 2017 haar aanvraag heeft ingetrokken. Zij heeft op dezelfde datum een schriftelijke verklaring afgelegd over de intrekking.
1.2.
Op 6 maart 2018 heeft eiseres zich wederom gemeld bij verweerder voor de aanvraag van een bijstandsuitkering en op diezelfde dag de aanvraag ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag is verweerder een onderzoek gestart en heeft op 8 maart 2018 en op 28 maart 2018 een gesprek met eiseres plaatsgevonden. Ook heeft in april 2018 een huisbezoek bij eiseres plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 22 mei 2018 en zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij primair besluit aan eiseres een bijstandsuitkering te verstrekken met ingang van 6 maart 2018. Verweerder heeft evenwel de door eiseres ontvangen bedragen van € 75,- in maart 2018 en
€ 50,- in april 2018 verrekend met haar recht op bijstand. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Bij brief van 27 september 2018 heeft verweerder eiseres ervan in kennis gesteld dat naar aanleiding van het bezwaarschrift is besloten de aanvraag vanaf de eerste meldingsdatum, te weten 9 mei 2017, in behandeling te nemen. In de brief heeft verweerder vermeld welke gegevens eiseres daarvoor nog dient aan te leveren. Zo is gevraagd om bankafschriften van een Oranje Spaarrekening met nummer F 163-14290 vanaf 9 april 2017 en om verklaringen over bedragen die door de ex-echtgenoot voor eiseres zijn betaald. Eiseres heeft tot 11 oktober 2018 de tijd gekregen om de stukken aan te leveren.
2.1.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het recht op bijstand van eiseres met terugwerkende kracht alsnog getoetst over de periode van 9 mei 2017 tot 6 maart 2018. De aanvraag is evenwel afgewezen wegens schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Eiseres heeft namelijk nagelaten alle door verweerder opgevraagde gegevens aan te leveren. Wegens het ontbreken van gegevens heeft verweerder onvoldoende inzicht in de financiële situatie van eiseres en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Bij verweerschrift heeft verweerder de motivering aangevuld, in die zin dat concreet is gemaakt dat alleen de afschriften van de Oranje Spaarrekening nog ontbreken.
2.2.
Na de zitting heeft verweerder bestreden besluit II genomen en daarin het bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit I herzien en aan eiseres over de periode van 9 mei 2017 tot 6 maart 2018 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres ter zitting de ontbrekende stukken heeft aangeleverd op grond waarvan verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering heeft kunnen vaststellen. De inkomsten van eiseres, dat wil zeggen de betalingen die door de ex-echtgenoot van eiseres zijn gedaan voor de woonlasten worden volledig verrekend, met een maximum van twintig procent. Ook de betalingen door de ex-echtgenoot voor de zoon, door verweerder aangeduid als kinderalimentatie, te weten een bedrag van in totaal € 2.245,- in de periode in geding, worden volledig verrekend.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten I en II. Zij betoogt in de kern dat verweerder ten onrechte bedragen die eiseres van haar ex-echtgenoot heeft ontvangen in mindering heeft gebracht op haar recht op bijstand. Eiseres erkent dat de bijdrage in de woonlasten verrekend kan worden, maar betwist dat zij kinderalimentatie heeft ontvangen. De ex-echtgenoot van eiseres ontving de kinderbijslag en het kindgebonden budget op zijn rekening, omdat hij nog stond ingeschreven op het adres van eiseres. De bedragen zijn overgemaakt in kleinere delen en daarbij werd vermeld ‘voor Rayan’. Bovendien is aan de ex-echtgenoot van eiseres geen alimentatieverplichting opgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 9 mei 2017 tot 22 mei 2018.
4.2.
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II, nu verweerder met het bestreden besluit II niet geheel aan het beroep van eiseres is tegemoet gekomen.
Verweerder heeft in bestreden besluit II aan eiseres alsnog met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toegekend. Daarmee is het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I komen te vervallen. Dat belang is niet gelegen in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet een belanghebbende op verzoek of uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
4.4.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW worden tot de middelen gerekend alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
4.5.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, onder b en d, van de Pw worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend:
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
d. de tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
4.6.
Volgens artikel 32, eerste lid, van de PW wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking komende middelen voor zover deze (a) betreffen inkomsten uit of in verband met [...] uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), [...] dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en (b) betrekking hebben op de periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
5.1.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:720. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verwijst in dit verband onder andere naar de uitspraak van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1119.
5.2.
Vast staat dat eiseres in de periode in geding bedragen heeft ontvangen van haar
ex-echtgenoot ten behoeve van haar zoon. Het geschil spitst zich thans toe op de vraag of deze bedragen als inkomen in de zin van de Pw moeten worden aangemerkt.
5.3.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd.
5.4.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de PW worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is verder sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
5.5.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 32, eerste lid, van de WWB, welke bepaling gelijkluidend is aan artikel 32, eerste lid, van de PW,
(Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 58-59) valt af te leiden dat de wetgever
voor ogen heeft gestaan dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit arbeid of uitkeringen, en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud, waarop de bijstand slechts behoeft aan te vullen, als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen. Verder valt daaruit af te leiden dat de wetgever niet heeft beoogd een uitputtende opsomming van de in beginsel als inkomen in aanmerking te nemen middelen te geven, maar heeft volstaan met een aantal inkomensbronnen. Wel heeft de wetgever benoemd dat ook eenmalig ontvangen bedragen die naar hun aard hiermee overeenkomen als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen. Een tweede criterium voor het in aanmerking nemen van middelen als inkomen is de periode waarop de inkomsten betrekking hebben. Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) volgt dat als betalingen een terugkerend karakter of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, sprake is van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat een eenmalige betaling niet als inkomen kan worden aangemerkt. Ook een eenmalige kasstorting kan onder omstandigheden als inkomen worden aangemerkt. Zie als voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055.
5.6.
In dit geval is sprake van bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres, afkomstig van haar ex-echtgenoot en bestemd voor haar zoon. Op de vader rust op grond van artikel 1:392, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsverplichting ten opzichte van de zoon. Eiseres kon de bijgeschreven bedragen aanwenden ter voorziening in de kosten van haar zoon. De bijschrijvingen zijn gedaan in de periode in geding. Onder deze omstandigheden komt de bijschrijving op zijn minst naar zijn aard overeen met de onder 5.4. genoemde inkomensbron. Dit betekent dat de bijschrijvingen op grond van artikel 32, eerste lid, van de PW als inkomen moeten worden aangemerkt. Zie in dit verband ook de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2241. Dat de ex-echtgenoot van eiseres niet bij beschikking van de rechtbank een alimentatieverplichting opgelegd heeft gekregen maakt dat niet anders.
5.7.
Dat de door de ex-echtgenoot overgemaakte bedragen afkomstig zijn van het door hem ontvangen bedrag aan kinderbijslag en kindgebonden budget, zoals eiseres stelt, maakt het voorgaande niet anders. Ingevolge het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder b en d, van de Pw worden alleen de door eiseres zelf ontvangen kinderbijslag en tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, waartoe het kindgebonden budget behoort, niet tot haar middelen gerekend.
5.8.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder de bedragen die eiseres van haar ex-echtgenoot heeft ontvangen ten behoeve van haar zoon terecht heeft aangemerkt als inkomsten. Verweerder heeft de bedragen dan ook terecht in mindering gebracht op het recht op bijstand van eiseres.
6.1.
Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
6.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. Verweerder heeft pas naar aanleiding van de ter zitting verstrekte informatie over het saldo op de Oranje Spaarrekening het recht op bijstand van eiseres inhoudelijk kunnen beoordelen. Naar vaste rechtspraak rustte de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de inlichtingenverplichting op eiseres. Verweerder hoefde eiseres er niet op te wijzen dat zij niet alle in de brief van 27 september 2018 gevraagde stukken had ingediend.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2020 door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Arreman-Mos, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.