In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft over de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiseres had in 2018 een aanvraag ingediend voor bijstand, die met terugwerkende kracht werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedragen die eiseres van haar ex-echtgenoot ontving ten behoeve van hun zoon, terecht zijn aangemerkt als inkomsten. Dit heeft geleid tot een vermindering van haar recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de ex-echtgenoot van eiseres een onderhoudsverplichting heeft en dat de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres als inkomen moeten worden aangemerkt. Eiseres betwistte dat zij kinderalimentatie had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de betalingen, ongeacht hun oorsprong, als inkomen moeten worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Participatiewet, waarbij de rechtbank de verantwoordelijkheden van zowel eiseres als verweerder benadrukte met betrekking tot de inlichtingenverplichting.