ECLI:NL:RBDHA:2020:4453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
NL20.8384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 mei 2020, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 19 december 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris had echter besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij bij terugkeer naar Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zou worden behandeld, en dat hij als bijzonder kwetsbare asielzoeker extra garanties nodig had van de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank overwoog dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, aangezien eiser eerder een verzoek om internationale bescherming in Italië had ingediend. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, ondanks de tekortkomingen in de opvang van asielzoekers in Italië. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie afweek van de algemene situatie van asielzoekers in Italië, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de naleving van de verdragsverplichtingen door Italië.

De rechtbank concludeerde dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakten. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen adequate zorg of opvang zou krijgen in Italië. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8384
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft met behulp van een beeldverbinding plaatsgevonden op 15 mei 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit de bezitten. Hij heeft op 19 december 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac-gegevens blijkt dat eiser op 5 december 2016 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. Verweerder heeft vervolgens op 28 januari 2020 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van eisers asielverzoek sinds 13 februari 2020 vaststaat.
3. Eiser voert aan dat er bij terugkeer naar Italië sprake zal zijn van een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser zal geen opvang krijgen, ondanks het feit dat hij in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning vanwege humanitaire gronden. Eiser stelt dat hij moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker, voor wie verweerder aanvullende garanties moet vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische stukken overgelegd [5] . Ook wijst eiser op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 mei 2020 [6] . Tot slot stelt eiser dat hij op dit moment door de maatregelen rondom het coronavirus niet kan worden overgedragen aan Italië en dat verweerder zijn asielverzoek op grond hiervan aan zich moet trekken.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat eiser op 5 december 2016 een verzoek om internationale bescherming in Italië heeft ingediend. Nederland heeft bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor Italië het verzoek heeft aanvaard [7] .
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij uitspraak van 19 december 2018 [8] heeft de Afdeling [9] geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het Salvini-decreet heeft niet tot gevolg dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Ook in recentere uitspraken [10] heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
6. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, een vergelijkbare situatie betrof. Niet is gebleken dat eiser moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. De rechtbank ziet in deze uitspraak dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Van mogelijke nadelige gevolgen van de coronacrisis voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van de opvang en medische zorg in Italië voor Dublinclaimanten kan op dit moment niet worden uitgegaan. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat hij geen toegang zal krijgen tot de medische zorg.
7. Eiser heeft met de door hem overgelegde medische stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbare asielzoeker is, en dat verweerder daarom niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de medische stukken volgt niet dat eiser op dit moment een medisch specialistische behandeling ondergaat of dat dit noodzakelijk is gelet op zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder aanvullende individuele garanties, geen adequate zorg- of opvangvoorzieningen zal krijgen in Italië.
8. Nu ook niet is gebleken van (andere) bijzondere, individuele omstandigheden, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek aan zich te trekken.
9. Tot slot vormt de omstandigheid dat de overdracht van eiser als gevolg van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus op dit moment niet kan plaatsvinden een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. [11]
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Een samenvatting patiëntdossier van 23 april 2020, een compleet patiëntdossier van 12 mei 2020 en een rapportage van de GZA van 11 mei 2020.
6.NL20.8146 en NL20.8149.
7.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie de uitspraken van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186, 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2957, en 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
11.Zie uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.