Overwegingen
1. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Zij heeft op 11 februari 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Griekenland. Verweerder baseert zich daarbij op de gegevens verkregen uit Eurodac. Dit levert volgens verweerder voor eiseres een zodanige band op met Griekenland dat het redelijk is dat zij daarheen gaat.
3. Eiseres betwist allereerst dat Griekenland haar internationale bescherming heeft verleend. Eiseres stelt dat in Eurodac ten onrechte staat vermeld dat zij in Griekenland internationale bescherming geniet. Verweerder had volgens haar hierover navraag moeten doen bij de Griekse autoriteiten. Eiseres heeft nooit een verblijfsvergunning ontvangen. Het is ook ongeloofwaardig dat aan haar zo snel een verblijfsvergunning zou zijn verleend. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwijst naar diverse stukken waaruit volgens haar volgt dat sprake is van een noodtoestand in Griekenland. Daarnaast voert eiseres aan dat zij zich niet kan wenden tot de Griekse autoriteiten voor onderdak, inkomen en medische zorg. Eiseres stelt dat zij als alleenstaande vrouw met kinderen moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare vreemdeling als bedoeld in het Ibrahim-arrest. Zij werd in Griekenland lastig gevallen door mannen. Daarnaast is er veel geweld tegen migranten in Griekenland. De familie van eiseres woont in Nederland en heeft hier een verblijfstatus. Haar kinderen verblijven nog in Syrië, maar eiseres wenst gezinshereniging. Dit is niet mogelijk in Griekenland. Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de belangen van de kinderen van eiseres te betrekken bij de besluitvorming.
4. Uit vaste rechtspraakvan de Afdelingvolgt dat, als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is, dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb. De vreemdeling heeft dan een zodanige band met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Verweerder mag in beginsel afgaan op informatie uit Eurodac dat een vreemdeling in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. Als deze informatie onvoldoende actueel is of onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling geeft, moet verweerder nader onderzoek doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer naar die andere lidstaat. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval heeft verweerder dus een vergewisplicht.
5. Uit het Eurodac-onderzoek van 11 februari 2020 blijkt dat de Griekse autoriteiten op 16 september 2019 internationale bescherming hebben verleend aan eiseres. Het bestreden besluit dateert van 24 februari 2020. Nu de informatie van 11 februari 2020 voldoende actueel is en daaruit ook blijkt dat eiseres internationale bescherming geniet in Griekenland, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht afgegaan op de informatie uit dit Eurodac-onderzoek. Uit artikel 18, derde lid, van de Eurodac-verordening volgt dat op de autoriteiten van Griekenland de verplichting rust om de markering van de vreemdeling als persoon die internationale bescherming geniet te verwijderen uit het Eurodac-systeem als zijn status is ingetrokken of beëindigd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat haar verblijfsstatus door de Griekse autoriteiten is ingetrokken, dan wel dat de vermelding ten onrechte in Eurodac staat geregistreerd. Verweerder heeft op zitting verwezen naar de notitie op de website van Asylum Information Database. Hieruit volgt dat aan personen die internationale bescherming genieten in Griekenland een verblijfsvergunning voor de duur van drie jaar wordt verleend. Gelet hierop mag verweerder er in dit geval vanuit gaan dat eiseres in Griekenland internationale bescherming geniet. Het argument dat de behandelduur van asielaanvragen in Griekenland gemiddeld genomen veel langer is dan in het geval van eiseres maakt niet dat verweerder op voorhand moest twijfelen aan de juistheid van de Eurodac-registratie.
6. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder in het geval van Griekenland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de door eiseres overgelegde informatie ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Deze informatie ziet met name op de situatie van asielzoekers en niet op statushouders. Daarnaast geeft de informatie geen wezenlijk ander beeld dan waar de Afdeling al over heeft geoordeeld. De situatie in Griekenland voor statushouders is niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Van statushouders mag worden verwacht dat zij zelf in Griekenland de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren.
7. Uit de verklaringen van eiseres volgt evenmin dat zij in Griekenland als statushoudster in een situatie van extreme ontberingen heeft verkeerd. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat zij Griekenland heeft verlaten voordat er was beslist op haar asielaanvraag. Voor haar vertrek beschikte zij over woonruimte en kon zij zich staande houden. Dat de situatie in Griekenland minder gunstig is dan in Nederland, is onvoldoende om te zeggen dat van eiseres niet verlangd kan worden dat zij naar Griekenland gaat. Bij voorkomende problemen in Griekenland ligt het op de weg van eiseres om hulp en bescherming te vragen aan de (hogere) Griekse autoriteiten. Verweerder heeft in dat verband ter zitting nog gewezen op een Europees hulpfonds voor de ondersteuning van kwetsbare statushouders.
8. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Het feit dat eiseres een alleenstaande vrouw is leidt er op zichzelf niet toe dat zij zich niet staande kan houden en niet zelfstandig haar rechten kan effectueren in Griekenland. Eiseres loopt niet al daarom het reële risico om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen. Eiseres heeft geen bijzondere medische of andere individuele omstandigheden aangevoerd die daar toe zouden kunnen leiden. Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd dat de eiseres bij terugkomst in Griekenland geen reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het Handvest.
9. Voor zover eiseres stelt dat verweerder de belangen van de kinderen van eiseres onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming, geldt dat deze kinderen in Syrië verblijven. Eiseres is dus terecht aangemerkt als een alleenstaande vrouw en niet als een alleenstaande moeder met kinderen. Daarnaast is niet gebleken dat Griekenland de Europese richtlijnen, waaronder ook de Gezinsherenigingsrichtlijn, niet naleeft. Eiseres kan dus ook in Griekenland verzoeken om gezinshereniging met haar kinderen.
10. Tot slot vormen de getroffen maatregelen in verband met de uitbraak van het corona-virus een tijdelijk beletsel voor overdracht aan Griekenland. Dit doet niets af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.