ECLI:NL:RBDHA:2020:4123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AWB 18/1298 en AWB 18/1299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gezinsband en afhankelijkheidsrelatie in het kader van mvv-aanvragen van Syrische eiseressen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 mei 2020, zijn eiseressen, twee Syrische vrouwen, in beroep gegaan tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te weigeren. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld in het licht van de gezinsbanden en de afhankelijkheidsrelaties tussen de eiseressen en hun referent, die hun zoon en halfbroer is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een te strenge toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door enkel te kijken naar de vraag of eiseressen zonder de aanwezigheid van de referent zelfstandig kunnen functioneren. De rechtbank benadrukt dat er sprake moet zijn van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie, wat inhoudt dat de emotionele en persoonlijke banden tussen de betrokkenen zwaarwegend zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezinsband tussen eiseres 1 en de referent niet verbroken is, ondanks eerdere huwelijken, en dat eiseres 2 ten onrechte als meerderjarig is aangemerkt in de beoordeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een mvv te verlenen aan de eiseressen, waarmee de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt een belangrijke reflectie op de toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/1298 en AWB 18/1299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 1]
[Naam 2], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J. Raaijmakers en mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de weigering om hen een mvv [1] te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 mei 2018 [2] is het daartegen door eiseressen ingestelde beroep gegrond verklaard, is dit besluit vernietigd, en is verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen.
Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Bij uitspraak van 18 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling [3] het verzoek om een voorlopige voorziening van verweerder afgewezen [4] .
Bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen opnieuw ongegrond verklaard. Eiseressen hebben vervolgens een nader stuk ingediend bij de Afdeling.
Bij uitspraak van 11 juli 2019 [5] heeft de Afdeling de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2018 bevestigd en het beroep tegen het bestreden besluit naar de rechtbank terugverwezen [6] .
Verweerder heeft op 31 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting [7] .

Overwegingen

1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] 1960 en [Geboortedatum 2] 2000 en hebben de Syrische nationaliteit. Ten behoeve van hun overkomst naar Nederland zijn mvv’s aangevraagd door de heer [Naam 3] (referent). Hij is de zoon van eiseres 1 en de halfbroer van eiseres 2. Verweerder heeft de aanvragen in behandeling genomen als aanvragen voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent.
3. In de voornoemde uitspraak van 17 mei 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een te strenge toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door slechts te bekijken of eiseressen zonder de aanwezigheid van referent zelfstandig kunnen functioneren. Ook is geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder alle (relevante) door eiseressen geschetste feiten en omstandigheden, die verweerder niet heeft weersproken, kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Zo is niet gebleken dat bij de beoordeling van de hechte persoonlijke banden is meegenomen dat eiseressen altijd met referent hebben samengewoond, dat referent opvoeder en vaderfiguur was voor eiseres 2 bij gebrek aan haar biologische vader, en dat eiseressen noodgedwongen vanwege de oorlog in Syrië van referent zijn gescheiden.
4. Op 31 juli 2018 heeft verweerder een hoorzitting met referent gehouden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de gezinsband tussen referent en eiseres 1 is verbroken en dat referent niet kan worden aangemerkt als pleegvader van eiseres 2 omdat zij geen minderjarige meer is. Ook heeft verweerder overwogen dat het geheel aan aangevoerde bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Verweerder heeft blijkens dit besluit veel waarde gehecht aan de voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling, waarin is overwogen dat het niet aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven.
5. In reactie op het bestreden besluit hebben eiseressen op 10 oktober 2018 een nader stuk bij de Afdeling ingediend. Op wat eiseressen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
6. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat in overeenstemming met de jurisprudentie [8] is gemotiveerd dat tussen eiseressen en referent geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie en dat daarbij alle aangevoerde factoren zijn betrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Omvang van het geding
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [9] moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat in eerste aanleg was afgebakend, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing.
8. In de voornoemde uitspraak van 11 juli 2019 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2018 bevestigd. Daardoor staat in rechte vast dat verweerder in het bestreden besluit een te strenge toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door slechts te bekijken of eiseressen zonder de aanwezigheid van referent zelfstandig kunnen functioneren.
9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder in het bestreden besluit alsnog een juiste beoordeling heeft gemaakt van de relatie tussen eiseressen en referent, en of de in dat besluit opgenomen motivering stand kan houden, in het licht van wat is aangevoerd in de beroepsgronden van 26 maart 2018, op de zitting bij de rechtbank van 26 april 2018 en in het nader stuk van 10 oktober 2018.
Beoordelingskader
10. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM [10] heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn gezinsleven. In een geval als dat van eiseressen, waarin het gaat om de relatie tussen een volwassene met diens moeder en halfzus, bestaat gezinsleven als sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie (
additional elements of dependancy involving more than the normal emotional ties).
11. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [11] volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst [12] .
12. Op 4 april 2019 heeft de Afdeling mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven [13] .
13. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb [14] kan een mvv voor verblijf bij familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die a) als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw [15] en b) naar het oordeel van verweerder in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Ten aanzien van eiseres 1
14. Aan de aanvraag voor eiseres 1 is het volgende ten grondslag gelegd. Haar echtgenoot, de vader van referent, is al op jonge leeftijd overleden. Haar tweede echtgenoot, de vader van eiseres 2, verdween na de geboorte van eiseres 2 snel uit beeld. Er is altijd sprake geweest van samenwoning in gezinsverband met referent, totdat referent noodgedwongen vanwege de oorlog in Syrië moest vluchten. Eiseres 1 is samen met eiseres 2 eveneens gevlucht. Zij verblijven sindsdien illegaal in kommervolle omstandigheden in Beiroet, Libanon. Onderbouwd met medische stukken is dat eiseres 1 diverse fysieke en psychische klachten heeft, waaronder diabetes, hoge bloeddruk, hartklachten en schizoaffectie.
15. Verder blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 31 juli 2018 dat referent de enige zoon in het gezin was en alle kosten van eiseres 1 droeg. Ook na de vlucht van eiseressen naar Libanon heeft hij lange tijd financiële steun geboden. De ouders van eiseres 1 zijn al lange tijd overleden en haar broers en zussen zijn deels overleden of onderdeel van een eigen gezin. De verblijfplaats van eiseressen in Libanon is een oude loods met slechte isolatie, gebrekkig sanitair en slechte beschikbaarheid van elektriciteit.
16. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de gezinsband tussen referent en eiseres 1 is verbroken doordat eiseres 1 aan het begin van haar tweede huwelijk bij haar tweede echtgenoot is gaan wonen, met achterlating van referent in het familiehuis. Ook heeft verweerder overwogen dat tussen referent en eiseres 1 geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie, omdat niet is gebleken dat eiseres 1 vanwege haar ziekte enkel en alleen kan functioneren in het bijzijn van referent. Het verantwoordelijkheidsgevoel van referent en de slechte omstandigheden in Libanon maken volgens verweerder ook niet dat eiseres 1 afhankelijk is van referent.
17. Eiseres 1 voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van een verbroken gezinsband met referent en nog steeds ten onrechte slechts heeft bekeken of tussen hen sprake is van exclusieve afhankelijkheid.
18. De rechtbank volgt eiseres 1 hierin. Verweerder heeft namelijk miskend dat eiseres 1 na het stuklopen van haar tweede huwelijk, een jaar na de geboorte van eiseres 2 in 2000, weer in gezinsverband met referent is gaan samenwonen tot aan diens vlucht uit Syrië in 2012. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor de gezinsband is hersteld. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder wederom te streng heeft getoetst aan het criterium van de meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Uit wat hiervoor onder 16. is overwogen blijkt immers dat verweerder doorslaggevend belang heeft gehecht aan de vraag of eiseres 1 zonder de nabijheid van referent kan functioneren. Dusdoende heeft verweerder wederom niet onderzocht of tussen eiseres 1 en referent sprake is van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke band tussen een moeder en een meerderjarige zoon overstijgen. Anders dan verweerder in het verweerschrift stelt, zijn in het bestreden besluit niet alle aangevoerde – en door verweerder niet betwiste – factoren meegewogen. Zo is geen aandacht besteed aan de periode van samenwoning tussen 2001 en 2012, de omstandigheid dat referent samen met eiseres 1 opvoedingstaken verrichtte, de omstandigheid dat eiseres 1 naast referent en eiseres 2 al geruime tijd geen andere familieleden in haar nabijheid heeft en de omstandigheid dat eiseres 1 (deels) financieel afhankelijk is geweest van referent. De door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van de Afdeling kunnen hem in dit verband niet baten, omdat daarin kennelijk, anders dan in dit geval, wel alle aangevoerde factoren in de beoordeling zijn betrokken, waaronder de factoren die geen betrekking hebben op de vraag of sprake is van exclusieve afhankelijkheid [16] .
Ten aanzien van eiseres 2
19. Aan de aanvraag voor eiseres 2 is het volgende ten grondslag gelegd. Kort na haar geboorte is haar vader uit beeld verdwenen en is zij samen met haar moeder in gezinsverband gaan samenwonen met referent, tot aan diens vertrek uit Syrië in 2012. Eiseres 2 is mede opgevoed door referent en zij heeft hem altijd gezien als haar vader.
20. Verder blijkt uit de hoorzitting van 31 juli 2018 dat referent aan eiseres 2 haar naam heeft gegeven en dat haar biologische vader haar niet heeft erkend, nooit naar haar heeft omgezien en nu een ander gezin heeft gesticht waarmee hij in Duisland woont. Eiseres 2 verblijft eveneens in voornoemde kommervolle omstandigheden in Libanon, waar zij lange tijd financieel door referent is ondersteund.
21. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres 2 geen pleegkind is van referent, in de zin van artikel 3.28 van het Vb, omdat zij inmiddels meerderjarig is. Ook heeft verweerder overwogen dat tussen referent en eiseres 2 geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie, omdat het verantwoordelijkheidsgevoel van referent en de slechte omstandigheden in Libanon niet maken dat eiseres 2 van referent afhankelijk is en omdat de stelling dat er in het geheel geen contact is tussen eiseres 2 en andere familieleden niet wordt gevolgd.
22. Eiseres 2 voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat zij ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat verweerder nog steeds ten onrechte slechts heeft bekeken of tussen hen sprake is van exclusieve afhankelijkheid.
23. De rechtbank volgt eiseres 2 hierin. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook bij het bestreden besluit had moeten uitgaan van de minderjarigheid van eiseres 2. Zij was immers niet alleen ten tijde van de aanvraag, maar ook ten tijde van het primaire besluit en het besluit van 31 januari 2018 minderjarig. De keuze van verweerder om hangende hoger beroep een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb te nemen, brengt niet met zich dat de ondertussen ingetreden meerderjarigheid aan eiseres 2 mag worden tegengeworpen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder wederom te streng heeft getoetst aan het criterium van de meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Uit wat hiervoor onder 21. is overwogen blijkt immers dat verweerder doorslaggevend belang heeft gehecht aan de vraag of eiseres 2 zonder de nabijheid van referent kan functioneren. Dusdoende heeft verweerder wederom niet onderzocht of tussen eiseres 2 en referent sprake is van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke band tussen meerderjarige halfbroers en –zussen overstijgen. Anders dan verweerder in het verweerschrift stelt, zijn in het bestreden besluit niet alle aangevoerde – en door verweerder niet betwiste – factoren meegewogen. Zo is geen aandacht besteed aan de omstandigheden dat eiseres 2 nooit enig contact heeft gehad met haar biologische vader, dat zij door referent is opgevoed en dat zij referent altijd als haar vader heeft gezien. Ook is geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat eiseres 2 (deels) financieel afhankelijk is geweest van referent. De door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van de Afdeling kunnen hem in dit verband niet baten, omdat daarin kennelijk, anders dan in dit geval, wel alle aangevoerde factoren in de beoordeling zijn betrokken, waaronder de factoren die geen betrekking hebben op de vraag of sprake is van exclusieve afhankelijkheid [17] .
Conclusie
24. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseressen gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
25. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter geschillen zoveel mogelijk definitief beslechten. Eiseressen hebben nog steeds geen duidelijkheid over de aanvragen, die op 19 april 2018 zijn ingediend. Hoewel verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de opdracht van de rechtbank om opnieuw op het bezwaar van eiseressen te beslissen, heeft verweerder tevens hangende dit hoger beroep alsnog een nieuw besluit genomen, het thans bestreden besluit. Echter is in dit besluit de uitspraak van de rechtbank, die door de Afdeling in het hoger beroep is bevestigd, niet in acht genomen. Gelet hierop ligt het niet voor de hand om verweerder nogmaals op te dragen om een nieuw besluit te nemen. Bovendien blijkt uit wat hiervoor is overwogen dat geen van de tegenwerpingen van verweerder stand houden, zodat de enige rechtens resterende uitkomst is dat aan eiseressen een mvv wordt verleend. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het primaire besluit te herroepen en zelf in de zaak te voorzien.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Nadat de zaak door de Afdeling naar de rechtbank is terugverwezen, hebben eiseressen geen proceshandelingen meer verricht die op grond van het Bpb [18] voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin is er opnieuw griffierecht geheven. In de uitspraken van de rechtbank van 17 mei 2018 en van de Afdeling van 11 juli 2019 is voorzien in een vergoeding van de eerder door eiseressen gemaakte proceskosten en van het eerder door hen betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit;
 draagt verweerder op om eiseressen binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak in het bezit te stellen van een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij M.H. Al Khatib’;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Op grond van artikel 6:19, vijfde lid, en artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
8.Waarbij verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2402), 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4389), 6 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:695) en 16 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:758).
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4823.
10.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
12.Bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 17 april 2012 (
14.Vreemdelingenbesluit 2000.
15.Vreemdelingenwet 2000.
16.De rechtbank verwijst in dit verband zelf naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
17.De rechtbank verwijst in dit verband zelf naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
18.Besluit proceskosten bestuursrecht.