ECLI:NL:RBDHA:2020:3601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
NL20.667 en NL20.668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op grond van niet-ontvankelijkheid en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Libanese nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder, op 13 februari 2017, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Op 18 september 2019 diende eiser een herhaalde asielaanvraag in, waarbij hij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerde, waaronder documenten die zijn identiteit en de bedreigingen door Hezbollah zouden onderbouwen.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten niet authentiek konden worden vastgesteld en dat eiser niet had aangetoond dat deze documenten nieuw bewijs vormden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de authenticiteit van de documenten aan te tonen en dat de eerder afgewezen asielaanvraag niet opnieuw kon worden beoordeeld op basis van dezelfde feiten.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig was en dat zijn verklaringen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde echter dat verweerder zich terecht op het standpunt stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.668, plaatsgevonden op 23 januari 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Libanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser heeft op 13 februari 2017 een eerste asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Bij beschikking van 29 mei 2017 is deze aanvraag afgewezen. Deze beschikking is bij uitspraak van 11 juli 2017 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onherroepelijk geworden.
1.1
Op 18 september 2019 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft als nieuwe feiten en omstandigheden het volgende overgelegd:
1. Een uittreksel ter onderbouwing van de identiteit en nationaliteit;
2. Een waarschuwingsbrief van Hezbollah;
3. Een lidmaatschapskaart van Hezbollah;
4. Een aantal foto’s en een USB-stick met videomateriaal.
Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij nog steeds gezocht wordt door Hezbollah, een andere visie en leefstijl heeft dan door Hezbollah wordt gewaardeerd, zijn familie door Hezbollah is bedreigd en een vriend van zijn broer is omgekomen bij een aanslag die gericht was tegen zijn broer.
1.2
Verweerder heeft bij besluit van 8 januari 2020 onderhavige aanvraag
niet-ontvankelijk verklaard nu sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het uittreksel (document 1) bevestigt eisers identiteit, zoals deze in de eerdere procedure is gebruikt. Dit document leidt niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van de overgelegde documenten 2 en 3 verwijst verweerder naar de verklaring van Bureau Documenten met nummer 237.880, waaruit volgt dat geen sprake is van verifieerbare authenticiteit. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling is het aan eiser om de gestelde authenticiteit aan te tonen. Hierin is eiser niet geslaagd. Bovendien hadden de overgelegde documenten reeds bij de eerdere asielaanvraag kunnen worden overgelegd, nu deze dateren van voor de eerst aanvraag.
Ten aanzien van het foto- en beeldmateriaal stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen enkele onderbouwing heeft gegeven die de afbeeldingen koppelen aan een incident dat zijn broer heeft meegemaakt. Daarnaast heeft eiser geen aannemelijke relatie kunnen leggen tussen zijn problemen en hetgeen hij stelt dat zijn broer is overkomen en nagelaten dit nader te verklaren. Dat eiser stelt in de toekomst meer stukken te kunnen overhandigen is voor verweerder geen aanleiding om de termijn te verlengen. Dat eiser zou hebben nagelaten om bij zijn aanvraag alle beschikbare stukken te overleggen komt voor zijn eigen rekening en risico. Voorts is de informatie die eiser stelt te hebben in relatie tot de aandacht van Hezbollah afkomstig uit een niet-verifieerbare bron, te weten zijn familieleden. Bovendien stelt eiser dat hij wordt gezocht omdat hij heeft geweigerd deel te nemen aan de oorlog in Syrië, hetgeen in de eerdere procedure ongeloofwaardig is geacht. Voorts is de algemene situatie in Libanon en de omstandigheid dat eiser een andere levensstijl en visie heeft dan door Hezbollah wordt gewaardeerd ook al meegewogen in de vorige aanvraag.
2. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Eiser betoogt dat verweerder naast de overgelegde documenten ook de verklaringen van eiser dient te betrekken bij de beoordeling. Verweerder heeft hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Eiser meent in het gehoor onvoldoende te zijn bevraagd. Voorts betwist eiser dat hij heeft nagelaten om de samenvatting van het relaas aan te vullen in de correcties en aanvullingen. Hij verwijst hiervoor naar pagina 1 tot en met 3 van de zienswijze. Ten onrechte zijn deze correcties en aanvullingen niet meegewogen bij de beoordeling. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:6679) waaruit blijkt dat het categorisch buiten beschouwing laten van de correcties en aanvullingen niet toelaatbaar is. Hierbij wijst eiser op artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn, waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de verzoeker bij de afsluiting van het persoonlijk onderhoud of binnen een bepaalde termijn voordat de beslissingsautoriteiten een beslissing neemt in de gelegenheid wordt gesteld om mondeling en/of schriftelijk opmerkingen te maken en/of opheldering ter verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag of de schriftelijke weergave. Gelet op het voorgaande had de zienswijze in ieder geval aanleiding moeten geven tot een aanvullend gehoor.
Ten aanzien van de overgelegde documenten stelt eiser zich op het standpunt dat de omstandigheden dat de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld, niet met zich brengt dat enkel op die grond de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 16 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:13451). Eiser wijst erop dat in deze uitspraak prejudiciële vragen zijn gesteld, die volgens eiser ook voor zijn zaak van belang zijn. Eiser wordt een daadwerkelijke kans op beoordeling van zijn asielgronden ontnomen doordat louter op formele gronden zijn herhaalde aanvraag niet wordt beoordeeld. De enkele verwijzing naar de verklaring van Bureau Documenten volstaat dan ook niet.
Voorts stelt eiser dat hij ten aanzien van hetgeen zijn broer is overkomen, eveneens onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Eiser betwist dat in de correcties en aanvullingen hier geen aanvulling op is gegeven. Eveneens heeft verweerder nagelaten om eiser te vragen over zijn afwijkende levenswijze en de koppeling tussen zijn problemen en de problemen die zijn familie heeft ondervonden.
2.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op het voorgaande het bestreden besluit niet gehandhaafd kan worden en dient te worden vernietigd. Verzocht wordt om eiser opnieuw te horen. Subsidiair wordt de rechtbank verzocht om de behandeling aan te houden tot dat het Hof van Justitie de vragen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft beantwoord.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank stelt vast dat in de vorige procedure de identiteit en nationaliteit van eiser is gevolgd, maar dat zijn asielrelaas ten aanzien van de problemen met Hezbollah niet geloofwaardig zijn bevonden.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat elk besluit op een opvolgende asielaanvraag – waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd – overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden getoetst in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. De te verrichten toetsing houdt onder meer in dat als verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, niet-ontvankelijk heeft verklaard, de bestuursrechter moet toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan. Verweerder heeft echter ook steeds de ruimte daarvan af te zien. De bestuursrechter kan, afhankelijk van de beroepsgronden, in dat geval ook het gebruik van die ruimte door verweerder in het licht van zijn beleid daarover toetsen. Bij die toetsing gaat het om de afweging van verweerder tussen het belang van de vreemdeling aan de ene kant, en het met de afwijzing gediende belang van de rechtszekerheid aan de andere kant.
3.3
Verweerder stelt in onderhavige zaak dat hetgeen door eiser naar voren is gebracht niet kan worden beschouwd als nieuwe feiten en omstandigheden en ziet daardoor geen reden om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen op inwilligbaarheid. In geschil is daarom enkel de vraag of eiser aan zijn opvolgende aanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant zijn voor de beoordeling van die aanvraag.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
8 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5763), en meer recent de uitspraak van
2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3804), dat de door de vreemdeling overgelegde documenten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin zijn, indien de authenticiteit van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Voorts volgt uit deze vaste Afdelingsjurisprudentie dat het aan eiser is om de authenticiteit aan te tonen van de documenten die hij aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder kan eiser daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling.
4.1
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan. Als verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt en er geen contra-expertise is ingebracht, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Bij wijze van voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1768).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies van Bureau Documenten zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Daarnaast heeft eiser niets overgelegd waaruit blijkt dat de overgelegde stukken authentiek zijn. Verweerder is eiser tegemoet gekomen door de overgelegde stukken voor onderzoek aan Bureau Documenten voor te leggen. Uit het onderzoeksrapport van Bureau Documenten met nummer 237.880 blijkt dat geen sprake is van verifieerbare authenticiteit. Niet kan worden vastgesteld of de documenten bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven en of ze inhoudelijk juist zijn. Daarbij is meer in het bijzonder over het bovengenoemd document onder 2 aangegeven dat het waarschijnlijk niet op deze wijze is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde organisatie. Over bovengenoemd document onder 3 is in het rapport opgemerkt dat het mogelijk niet echt is en mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde organisatie. Gezien deze bevindingen van Bureau Documenten, had het op de weg van eiser gelegen om een contra-expertise aan te vragen. Dit heeft eiser niet gedaan. Daarnaast heeft eiser ter zitting geen goede verklaring kunnen geven die de twijfel aan de echtheid van documenten 2 en 3 wegnemen. De rechtbank ziet in dit kader geen aanleiding om het beroep aan te houden om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog een contra-expertise in te dienen. Bovendien hadden de overgelegde documenten reeds bij de eerdere asielaanvraag kunnen worden overgelegd, nu deze dateren van voor de eerst aanvraag. Ook hiervoor heeft eiser geen goede verklaring kunnen geven. Nu eiser de authenticiteit van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond en daarover tevens gegronde twijfel bestaat, hetgeen moet worden onderscheiden van de situatie waarin over de authenticiteit geen uitspraak kan worden gedaan, zijn deze documenten terecht niet aangemerkt als nieuw element en bestaat evenmin aanleiding deze zaak aan te houden in afwachting van het antwoord op de eerdergenoemde prejudiciële vragen.
5. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat eiser onvoldoende is bevraagd tijdens het gehoor en dat de aanvullingen die zijn opgenomen in de zienswijze onvoldoende zijn betrokken bij de beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder tijdens het gehoor voldoende ingegaan op wat de broer van eiser is overkomen, ook in relatie tot het overgelegde foto- en videomateriaal. Eiser is op dit punt specifiek om een toelichting gevraagd, waar door hem niet nader op is ingegaan. Zonder nadere informatie is niet vast te stellen of deze stukken zien op het gestelde incident. Dat eiser enkel kon aangegeven dat dit kan blijken uit stukken die hij in de toekomst nog zal overleggen, is hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van eiser verwacht mag worden dat hij bij zijn aanvraag alle beschikbare stukken. Dat eiser dit heeft nagelaten komt voor zijn eigen rekening en risico.
5.1
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen eiser stelt, niet is gebleken dat verweerder in zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden met de correcties en aanvullingen die eiser heeft gedaan. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat verweerder heeft geconstateerd wat eiser in de correcties en aanvullingen heeft aangegeven en wat eiser ten aanzien van een bepaald punt had kunnen aangeven in de correcties en aanvullingen, indien hij dat niet of eerst in de zienswijze heeft gedaan. Dit heeft verweerder vervolgens betrokken in zijn besluitvorming. Van strijd met artikel 17 van de Procedurerichtlijn is dan ook geen sprake. Voorts zijn eisers gestelde visie en levenswijze in de eerdere procedure behandeld. Nu daarin is gebleken dat de negatieve aandacht niet geloofwaardig wordt geacht, valt niet zonder meer aan te nemen dat hij nu wel in de negatieve aandacht staat, temeer omdat de gemachtigde van eiser ter zitting niet heeft kunnen onderbouwen dat de enkele aanwezigheid van eiser in het land van herkomst leidt tot risico’s in de zin van artikel 3 van het EVRM. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:6679) treft gelet op het voorgaande geen doel en is geen aanleiding om eiser aanvullend te horen.
6. De slotsom is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
7. De aanvraag is op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.