Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 1 november 2019 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 26,
- het verweerschrift, met productie 1,
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2020 en de voor de zitting ontvangen aanvullende productie 2 van Achmea.
2.De feiten
- een afschrift van een overlijdensrisicoverzekering met [verzoeker] als verzekeringnemer;
- een werkgeversverklaring van [A] (‘ [A] ’);
- een salarisspecificatie over april 2013 van [A] ;
- een op 23 januari 2013 ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [A] en [verzoeker] ;
- een door ‘ [verzoeker] ’ ondertekende opgave van verbouwingswerkzaamheden voor een verbouwing van de gekochte woning;
- een kopie van het paspoort van [verzoeker] met een handgeschreven en ondertekende verklaring van [X] (dhr. [X] )
- een taxatierapport van de gekochte woning, opgesteld door dhr. [B] van [Makelaardij ] B.V. in opdracht van ‘ [verzoeker] ’;
hierover geïnformeerd door de verbalisant die met het onderzoek bezig is geweest. Helaas is verzuimd u ook daarover in te lichten. Ik heb mijn verontschuldigingen daarover inmiddels aan u aangeboden. Nu de zaak is geseponeerd kan ik u helaas niet alle stukken gaan verstrekken. Ik kan u nog wel mededelen dat uit het onderzoek niet is gebleken wie namens u de hypotheek heeft aangevraagd.’
3.Het verzoek
4.De beoordeling
- de persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins zijn verwerkt (artikel 17 lid 1 sub a);
- de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt (artikel 17 lid 1 sub d).
in voldoende mate moeten vaststaan. Dat wil zeggen dat de financiële instelling voldoende feiten en omstandigheden moet aanvoeren om de conclusie te kunnen dragen dat er een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
[verzoeker]worden geregistreerd.