ECLI:NL:RVS:2020:1887

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
201907032/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling om uitzetting achterwege te laten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 augustus 2019. De rechtbank had in die uitspraak de afwijzing van een aanvraag door de vreemdeling om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, vernietigd. De vreemdeling had deze aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had de aanvraag op 20 december 2018 afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling daartegen op 6 februari 2019 ongegrond verklaard.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is. De Raad stelt vast dat de staatssecretaris bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar rekening moet houden met de financiële situatie van de vreemdeling en de beschikbaarheid van medicatie in Pakistan. De Raad benadrukt dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de benodigde medicatie hoog zijn in verhouding tot het gemiddelde inkomen in Pakistan. De staatssecretaris moet de vreemdeling ook horen over zijn financiële positie en de aanwezigheid van een sociaal netwerk dat hem financieel zou kunnen ondersteunen.

De Raad van State veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. De totale kosten worden vastgesteld op € 525,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020.

Uitspraak

201907032/1/V3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 augustus 2019 in zaak nr. 19/915 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
3.    Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Anders dan de staatssecretaris begrijpt de Afdeling deze uitspraak zo dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de benodigde medicatie hoog zijn in verhouding tot het gemiddelde inkomen in Pakistan -wat in hoger beroep niet bestreden is - en dat hij deze omstandigheid alsnog bij zijn beoordeling of de benodigde behandeling en medicatie voor de vreemdeling feitelijk toegankelijk is moet betrekken. De staatssecretaris zal de vreemdeling ook moeten horen over zijn financiële positie en de aanwezigheid van een sociaal netwerk dat hem financieel zou kunnen ondersteunen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
765-872.