ECLI:NL:RBDHA:2020:8576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 239 en 20_240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet in verband met medische noodzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de aanvraag van een Nigeriaanse eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, waarna de eiser in beroep ging. De rechtbank ontving het beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening op 10 januari 2020. De zitting vond plaats op 3 juni 2020 via videoverbinding vanwege de coronamaatregelen. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, voerde aan dat zijn uitzetting naar Nigeria een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht, gezien zijn medische toestand die hemodialyse vereist. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de noodzakelijke medische zorg in Nigeria niet toegankelijk zou zijn voor eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de feitelijke uitvoerbaarheid van de reisvereisten te onderzoeken, vooral in het licht van de medische situatie van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/239 (beroep)
AWB 20/240 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, hierna: de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Met het besluit van 22 november 2017 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser van 1 mei 2017 om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Met het besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 10 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening van eiser ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en verzoek behandeld op de zitting van 3 juni 2020. In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het Corona-virus vond deze zitting via een videoverbinding plaats. Eiser nam deel, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Engelse taal. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Hij heeft een verklaring ingevuld dat hij geen inkomsten of vermogen heeft. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroepBesluitvorming door de staatssecretaris
2.1.
Eiser heeft op 1 mei 2017 een aanvraag gedaan om uitstel van vertrek op grond op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen in het primaire besluit. In de bezwaarfase heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 28 mei 2019 advies uitgebracht. Op 26 september 2019 en 30 oktober 2019 heeft het BMA aanvullend advies uitgebracht.
2.2.
Uit het BMA-advies van 28 mei 2019 blijkt dat eiser medische klachten heeft. Er is sprake van hypertrofische cardiomyopathie (het hart is vergroot). Er is sprake van screening voor niertransplantatie, hoge bloeddruk en nierfalen waarvoor eiser sinds 2017 drie keer per week hemodialyse krijgt. Eiser heeft ernstige hypoparathyreoïdie (te snel werkende bijschildklier) waarvoor hij medicatie krijgt. Daarnaast heeft eiser renale osteodystrofie. Ten slotte had hij medio 2018 een gescheurde pees bij de knieschijf waarvoor hij is geopereerd en aansluitend heeft gerevalideerd. Inmiddels loopt eiser weer. Eiser krijgt drie keer per week hemodialyse ,follow up door een nefroloog en daarnaast een jaarlijkse follow up bij de cardioloog. Eiser krijgt ook verschillende medicijnen voor zijn klachten. De behandeling is van blijvende aard, in ieder geval tot niertransplantatie plaatsvindt. Het achterwege blijven van de medische behandeling (hemodialyse, medicijnen alfacalcidol, cinacalcet en sevelameer voor de bijschildklier en het fosfaatgehalte, darbepotine tegen bloedarmoede, amplodine, lisinopril en metoproprolol voor de bloeddruk en het hartritme en ten slotte magnesiumhydroxide en omeprazol tegen maagzweren) zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De snelste levensbedreiging komt na het staken van de hemodialyse. De noodzakelijke medische behandeling en medicatie zijn in Nigeria aanwezig. Eiser is niet in staat om te reizen, tenzij voortzetting van de hemodialyse voor vertrek is geregeld. Eiser kan niet op dialysedagen reizen en ook niet langer dan 48 uur achter elkaar. Het BMA beveelt medische overdracht aan.
2.3.
De staatssecretaris heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd en daarbij verwezen naar de hierboven genoemde adviezen van het BMA. De fysieke overdracht wordt geregeld door de afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V. Voor de uitzetting kan contact worden gelegd met (onder andere) het [ziekenhuis] . Met het betreffende ziekenhuis worden afspraken gemaakt over de datum en wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. De uitzetting wordt opgeschort zolang de fysieke overdracht niet is geregeld. Volgens de staatssecretaris is er dan ook geen aanleiding om te concluderen dat eiser na aankomst in Nigeria niet aan een arts of instelling overgedragen kan worden voor continuering van de noodzakelijke medische behandeling. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat eiser niet kan reizen of waaruit een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [1] blijkt. Dit volgt niet uit de indicatie voor zware reisvoorwaarden. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de reisvoorwaarden onvoldoende zullen zijn. Uit de BMA-adviezen volgt dat de noodzakelijke medicatie beschikbaar is. In het BMA-advies van 30 oktober 2019 is bevestigd dat magnesium hydroxide, oxycodon en alfacalcidol beschikbaar zijn in Nigeria. Medicatie die niet geregistreerd is bij de NAFDAC is verkrijgbaar via zogenaamde parallel import. Dit is het geval met het medicijn cincalcet. De staatssecretaris hoeft daarom geen onderzoek te doen naar de Nigeriaanse erkenning van dit medicijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling en medicatie voor hem niet toegankelijk zijn. Dat de kosten van de medische behandeling en de medicijnen hoog zijn is onvoldoende om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat hij niet over eigen vermogen beschikt om de noodzakelijke medische zorg te kunnen betalen of dat hij geen familie of derden heeft die dit voor hem kunnen bekostigen. Dat de plaats waar de medische behandeling plaats kan vinden ver weg is van de woonplaats is eveneens onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. De bewijslast dat eiser geen toegang zal krijgen tot de vereiste medische zorg ligt volgens de staatssecretaris op hem. Als eiser dit bewijs heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten om garanties te vragen aan het land van herkomst over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de medische zorg. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt dat uitzetting naar Nigeria een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich brengt. Eiser voert aan dat beoordeling of daadwerkelijke overdracht kan plaatsvinden op het moment van overdracht in strijd is met het Paposhvili arrest [2] . Het EVRM-risico moet volgens eiser worden beoordeeld bij het nemen van het besluit over de toepassing van artikel 64 van de Vw. Daarnaast schrijft het arrest C.K. tegen Slovenië [3] voor dat ook moet worden beoordeeld of niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Bij het enkel verwijzen naar de reisvoorwaarden vindt deze beoordeling volgens eiser ten onrechte niet tijdig plaats. Verder voert eiser aan dat er een lange wachtlijst is voor hemodialyse en dat hij zelf voor zijn eigen medicijnen moet zorgen. Eiser overlegt ter onderbouwing een schrijven van [de persoon 1] van het [ziekenhuis] van 7 februari 2020. Eiser overlegt ook een e-mail bericht van [de persoon 2] , waaruit volgt dat overleven voor nierdialyse afhankelijken in Nigeria erg moeilijk is en een e-mail van de behandelend arts in Nederland, die aangeeft dat één à twee behandelingen per maand voor eiser ontoereikend is. Eiser acht met deze stukken en onderbouwing afdoende aangetoond dat de noodzakelijke behandeling voor hem niet beschikbaar en toegankelijk is in Nigeria. Daarnaast is volgens eiser vanwege de Corona-crisis de beschikbaarheid van medicijnen en de gezondheidszorg in het algemeen verder verslechterd. Ten slotte is van niet NAFDAC geregistreerde medicatie volgens eiser niet duidelijk of deze medicatie effectief en betaalbaar is. Omdat de brondocumenten al meer dan een jaar oud zijn, moet de staatssecretaris daarom opnieuw en nader onderzoek doen naar de beschikbaarheid van de medicijnen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017 [4] volgt dat het volgens punt 186 van het arrest Paposhvili tegen België aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, eerst indien de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat is om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019. [5]
4.2.
Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 27 december 2018 [6] overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ook moet beoordelen of de feitelijke uitzetting kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM en welke reisvereisten in dit verband moeten worden gesteld. Deze beoordeling valt niet samen met de beoordeling of het uitblijven van een behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie.
4.3.
In het BMA-advies van 28 mei 2019 staat dat uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten. De snelste levensbedreiging komt volgens het BMA na het staken van de hemodialyse. Eiser is niet in staat om te reizen, tenzij voortzetting van de hemodialyse voor vertrek is geregeld. Eiser kan niet reizen op dialyse dagen, de reis kan niet langer duren dan 48 uur tenzij er een tussenstop is in te lassen voor een hemodialyse en de voortzetting van de hemodialyse moet voor vertrek geregeld zijn. Volgens het BMA is hemodialyse onder andere beschikbaar in het [ziekenhuis] . De rechtbank stelt vast dat er aldus door het BMA een indicatie is gegeven voor een zware reisvoorwaarde aan de hand waarvan de Staatssecretaris heeft geoordeeld dat de uitzetting van eiser wordt opgeschort zolang de fysieke overdracht niet is geregeld.
4.4.
Eiser heeft aangevoerd dat het heel moeilijk is om hemodialyse te regelen in Nigeria, onder meer vanwege tekorten aan apparatuur en elektriciteitstekorten. Over de kosten worden zeer hoge bedragen genoemd van 400.000 Naira (ongeveer € 900) tot € 2.000 per sessie. De patiënt moet zelf voor zijn medicijnen zorgen. Er is een lange wachtlijst, in geval van nood is geen dialyse beschikbaar. Een en ander staat in de algemene informatie die eiser heeft overgelegd van [de persoon 1] van het [ziekenhuis] en van [de persoon 2] , cardioloog en arts. Daarnaast is er onduidelijkheid over de mogelijkheid voor opvang en steun voor eiser in Nigeria en van zijn familie in Amerika en of een NGO bereid is om eiser te helpen. Ter zitting heeft de rechtbank de staatssecretaris de vraag gesteld of de uitzetting van eiser in de gegeven omstandigheden praktisch ooit te realiseren zal zijn. In antwoord heeft de staatssecretaris gewezen op de ervaring van de dienst DT&V en aangegeven dat die dienst contact zal opnemen met een ziekenhuis waar eiser terecht kan. Tevens heeft de staatssecretaris toegevoegd dat voor het geval de hemodialyse niet beschikbaar is de overdracht niet zal plaatsvinden.
4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat enerzijds de staatssecretaris in het kader van de toepassing van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ook gehouden is zich uit te laten over de feitelijke reisvereisten die kunnen worden gesteld en anderzijds eiser tenminste serieuze twijfel heeft aangevoerd over de toegankelijkheid voor hemodialyse voor hemzelf. In de gegeven omstandigheden had het de staatssecretaris gepast om voor de praktische/feitelijke uitvoerbaarheid van de voorliggende zware reisvereisten niet uitsluitend te verwijzen naar de ervaring van de dienst DT&V. De staatssecretaris had in de gegeven omstandigheden aanleiding kunnen vinden enig nader indicatief onderzoek te doen naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de reisvereisten die hij heeft betrokken in het kader van de beoordeling van de aanvraag om toepassing van artikel 64 VW 2000.
4.6.
Gelet hierop heeft de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De overige gronden behoeven geen bespreking.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening dient om de uitzetting te verbieden tot vier weken nadat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,--, en een wegingsfactor 1).
7.2.
Omdat eiser in deze procedures is vrijgesteld van het griffierecht, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/239,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/240,
- wijst het verzoek af.
In beide zaken:
De rechtbank/voorzieningenrechter
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
(voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:2527.
6.ECLI:Nl:RVS:2018:4314.