Uitspraak
[kind 1], V-nummer: [v-nummer 2]
[kind 2], V-nummer: [v-nummer 3] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 7 januari 2020 het verzoek toegewezen, waardoor eiseres en haar kinderen niet mochten worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april en 5 augustus 2020 betrokken, waarin werd geoordeeld dat de interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet automatisch betekenen dat Italië geen adequate opvang kan bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat de eenheid van het gezin gewaarborgd is en dat er speciale opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen. Eiseres heeft echter volhard in haar stelling dat zij en haar kinderen in Italië onmenselijk behandeld zullen worden vanwege onvoldoende opvangvoorzieningen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.