ECLI:NL:RBDHA:2020:14979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
NL19.25860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 13 november 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een alleenstaande moeder en haar minderjarige kinderen. De eisers, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun asielaanvragen niet in behandeling heeft genomen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien eisers daar eerder een aanvraag hebben ingediend.

Eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij aan Italië worden overgedragen totdat op hun beroepen is beslist. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek eerder toegewezen, maar de rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de omstandigheden van eisers niet zodanig zijn dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.25860
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres] ,eiseres (V-nummer: [V-nummer] ) mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind](V-nummer: [V-nummer] )
en
[eiser](V-nummer: [V-nummer] ) hierna gezamenlijk eisers (gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).
Procesverloop
In de besluiten van 28 oktober 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 19 november 20191 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist. De beroepsprocedures zijn tot nader orde aangehouden.
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) twee uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedures.
Op 15 en 16 oktober 2020 hebben partijen gereageerd op de twee uitspraken van de ABRvS en wat dit betekent voor de beroepsprocedures.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

1.ECLI:NL:RBMNE:2019:5714.

Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend.
2. Om te voorkomen dat eisers zouden worden overgedragen aan Italië, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat dit niet mocht zo lang er nog geen uitspraak was gedaan in de beroepsprocedures. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 19 november 2019 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eisers ook als bijzondere kwetsbaar moeten worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorzieningen getroffen. De beroepsprocedures zijn toen aangehouden.
3. Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020.3 De rechtbank ziet in deze uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedures niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM.4 In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
4. Eisers voeren aan dat zij niet kunnen terugkeren naar Italië, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit verband wijst eiseres op de omstandigheid dat zij een alleenstaande moeder is met twee minderjarige kinderen en dus bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel.5 Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen eisers naar de getroffen interim measures van het EHRM. Uit de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 blijkt dat het EHRM vijf interim measures heeft verlengd. Nu de getroffen interim measures niet zijn gemotiveerd, kan niet worden uitgesloten dat verweerder aanvullende individuele garanties moet vragen aan de Italiaanse
4 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
5 Het arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Tarakhel vs. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
autoriteiten voor de overdracht van eisers. In dit verband verwijzen eisers nog naar een uitspraak van voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 11 augustus 2020.6
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
6. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS verwijst daarbij allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Verweerder mag er dus ook in het geval van eisers, als gezin met twee jonge kinderen, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen. Verweerder hoeft dan ook niet om aanvullende individuele garanties te vragen voor eiseres en haar kinderen.
7. Ook de omstandigheid dat het EHRM verschillende interim measures heeft getroffen in zaken van kwetsbare asielzoekers maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit de getroffen interim measures niet zonder meer worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. Ook niet voor kwetsbare personen. Over de door eisers aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, overweegt de rechtbank dat zij zich niet gebonden acht aan het daarin gegeven (voorlopig) oordeel.
8. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Daarbij benadrukt de rechtbank nogmaals dat verweerder erop mag vertrouwen dat Italië voldoende zorg en opvang zal bieden aan eisers. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.NL20.14482.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. V.E. van der Does A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.