ECLI:NL:RBDHA:2020:14967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 november 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken, waarna verweerder op dezelfde dag nog een nader stuk heeft overgelegd. Eiser en verweerder hebben hierop gereageerd en de rechtbank heeft het onderzoek op 4 november 2020 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de aanhouding van eiser plaatsvond naar aanleiding van een melding van inbraak, waarbij eiser en drie andere mannen in een woning werden aangetroffen. Eiser kon geen geldig identiteitsbewijs tonen en werd daarom aangehouden. De rechtbank concludeert dat de aanhouding rechtmatig was en dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de overdracht van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft geen lichter middel kunnen onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan bewaring. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18796
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Verweerder heeft op diezelfde dag nog een nader stuk overgelegd. Eiser en verweerder hebben hier beide een standpunt over ingenomen. De rechtbank heeft op 4 november 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1992] .
De staandehouding
2. Eiser voert aan de staandehouding een verkapte staandehouding is in de zin van artikel 50 van de Vw en dat deze onrechtmatig is. Het is niet duidelijk om welke reden en ter overtreding van welk strafbaar feit eiser zijn identiteitsgegevens moest tonen. De opvolgende maatregel van bewaring is daarmee ook onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting zaten er geen stukken over de aanhouding van eiser in het dossier. Het was daarom onduidelijk hoe eiser in de macht van verweerder was gekomen. Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om de wijze van aanhouding alsnog inzichtelijk te maken. Diezelfde dag heeft verweerder het ‘proces verbaal aanhouding verdachte’ van 22 oktober 2020 geüpload in het digitale dossier. Eiser en verweerder hebben daar vervolgens op gereageerd.
4. Uit het ‘proces-verbaal aanhouding verdachte’ van 22 oktober 2020 blijkt – kort samengevat – dat verbalisanten via het Operationeel Centrum te Haarlem een melding van inbraak in een woning kregen. In deze woning zouden vier mannen, waaronder eiser, rondlopen met zaklampen. Ter plaatse zag één van de verbalisanten vier mannen in de woning en vroeg hen naar buiten te komen. Vervolgens kwamen er drie mannen naar buiten. Omdat er nog een vierde man in de woning zou zitten, zijn verbalisanten de woning binnengegaan. Zij vonden de vierde man verstopt achter de deur in de slaapkamer. Toen de vier mannen eenmaal buiten stonden, bleek dat zij legitiem in de woning aanwezig waren. Daarna hebben de verbalisanten de vier mannen om hun identiteitsbewijs gevraagd. Eiser kon geen geldig identiteitsbewijs tonen. Omdat eiser zich in de woning had verstopt, een postcode had opgegeven waar hij niet stond ingeschreven, en geen identiteitsbewijs kon overleggen, is eiser aangehouden.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit dit op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal duidelijk blijkt dat de verbalisanten naar een adres zijn gegaan in het kader van de uitoefening van de algemene politietaken, namelijk nadat zij een melding kregen over een inbraak. Eiser is daar vervolgens aangehouden wegens verdenking van het overtreden van artikel 447e wetboek van Strafrecht. De vreemdelingenrechter kan niet oordelen of dit terecht is geweest. Het is immers niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden.1 De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1. vgl. uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074 en 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft bestreden.
Een lichter middel
8. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast, omdat hij bij zijn vrouw en kind kan verblijven in Amsterdam. Weliswaar staat eiser niet ingeschreven op dit adres bij gemeente Amsterdam, maar zijn vrouw kan eiser onderhouden. Daarnaast is eiser bereid om terug te gaan naar Duitsland. Gelet daarop bestaat er geen significant risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij zijn vrouw en kind kan verblijven in Amsterdam en dat zijn vrouw dan ook over voldoende financiële middelen beschikt om hen beide te onderhouden. De enkele stelling van eiser is daarvoor onvoldoende. Daarnaast blijkt uit het dossier dat eiser al eerder is overgedragen aan Duitsland en daarna zonder toestemming weer naar Nederland is gereisd. Tot slot volgt ook uit de gronden van de maatregel dat er een significant risico op onttrekking bestaat. Deze gronden zijn inhoudelijk niet bestreden. Gelet op voorgaande heeft verweerder de bewaring noodzakelijk mogen achten voor het realiseren van de overdracht van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.