Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 augustus 2019, met producties 1 tot en met 24;
- de rolbeslissing van 25 september 2019;
- de akte, met producties 26 tot en met 28, namens [eiseres];
- de conclusie van antwoord, met één productie;
- het tussenvonnis van 22 juli 2020, waarin de zaak in verband met de COVID-19 maatregelen naar de rol is verwezen voor uitlaten voortprocederen;
- het proces-verbaal van de op 12 november 2020 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
In uw zaak is mij niet bekend dat gehandeld is in strijd met wettelijke voorschriften of fundamentele vereisten, om welke reden geen sprake is van onrechtmatigheid op de A-grond. Het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag niet langer mocht voortduren, betekent niet dat het beslag daarmee ook met terugwerkende kracht onrechtmatig was. Dit blijkt mede uit het feit dat de rechter-commissaris voor het leggen van conservatoir beslag toestemming heeft gegeven.
Tijdens het onderzoek is bekend geworden dat een schenking van uw vader de bron is geweest van de kapitaalstorting in uw vennootschap, dat de schenking in een Nederlandse notariële akte is vastgelegd en dat u de schenking in uw aangifte inkomstenbelasting heeft betrokken. De conclusie is daarom gerechtvaardigd dat u niet als verdachte zou zijn aangemerkt als deze feiten bij de start van het opsporingsonderzoek bekend waren geweest. Ook zijn tijdens het onderzoek geen aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat u wist of moest weten dat het geld van de schenking van misdrijf afkomstig zou zijn.
Voor het kunnen toekennen van een vergoeding aan verzoeksters voor de kosten zoals genoemd onder de nummers:
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 4.756,72) zal worden toegewezen.
€ 2.032,06.
€ 150,00.
vervangend vervoervan
€ 4.756,72, voor wat betreft de door [eiseres] gemaakte kosten in verband met het opheffen van het beslag op de bankrekeningen in Macedonië voor
het vliegticket,
de hotelovernachtingen
de advocaatkostenvan in totaal
€ 2.032,06en voor
reiskosten € 150,00. Bij elkaar is dit
€ 6.938,78aan toewijsbare hoofdsom. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat over voormelde bedragen geen wettelijke rente gevorderd is.