Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
€ 150,000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 voor wat betreft de waardevermindering tot en met die datum, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2012 voor wat betreft de waardevermindering per die datum, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum op grond van het onrechtmatig handelen van de Gemeente vanaf de voorbereidingsfase, dan wel subsidiair voor het bouwperceel een bedrag van € 370.000,-, althans € 220.000,-, althans € 100.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 voor wat betreft de waardevermindering tot en met die datum, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2012 voor wat betreft de waardevermindering per die datum, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum op grond van het onrechtmatige besluit van 14 november 2007 dan wel de onrechtmatige beslissing op bezwaar van 16 april 2008;
3.De vaststaande feiten
Begripsomschrijvingen
Wijze van meten
Verspreide bebouwing klasse C
Voorerf klasse A
Bermen, openbaar groen of plantsoen
Op 19 april 2005 heeft u burgemeester en wethouders verzocht het perceel grond, gelegen in de [adres] - [adres] te [woonplaats][het bouwperceel, hof]
te kwalificeren als bouwperceel ten behoeve van een woning. (...)
1 Ons verzoek
Op 16 februari 2006 heeft u een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders om een principe-uitspraak te krijgen over de kwalificatie van een gedeelte van uw grond als bouwperceel en de ligging van de voorgevelrooilijn. Uw verzoek is onderworpen aan minutieuze bestudering waarbij de door u verstrekte bijlagen en alle voorgaande correspondentie zijn betrokken.
Zienswijze 1, minimale breedte van bouwperceel 40 meter
Zienswijze 1” (voldoende oppervlakte, breedte en diepte bij voorgevelrooilijn aan de [adres] )
Op 6 juni 2006 heeft u per mail een herhaald verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders om een nieuwe principe-uitspraak te krijgen aangaande het realiseren van een woning op de hoek van de [adres] en [adres] . (...)
De akte van levering zal gepasseerd worden op1 maart 2009of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen, ten overstaan van notariskantoor Van Dooren B.V. (...) maar niet eerder dan dat er een stuk is waaruit blijkt dat de gemeente Brummen erkent ofwel dat het bestemmingsplan de bouw van een woning op het verkochte toelaat ofwel de gemeente Brummen haar medewerking heeft verleend aan de voorgenomen verschuiving van de voorgevelrooilijn waarna zij tot dezelfde bevestiging komt.
Op 2 februari jl. hebben wij uw aanvraag om bouwvergunning ontvangen voor het oprichten van een woning op het perceel aan de [adres], naast de woning aan [adres] 2.
Naar aanleiding van het gesprek dat ik hedenochtend had met de heer [persoon] (waarbij de heer [persoon 2] ten dele aanwezig was) zijn we tot de conclusie gekomen dat de ingediende gewijzigde tekeningen niet als een aanpassing van binnen de op 2 februari ingediende bouwaanvraag kunnen worden behandeld. (...)
Vorige week ontvingen wij het rapport van Van Droffelaar m.b.t. het ecologisch advies. In uw brief van 10 oktober jl. geeft u aan dat u nog een nieuw bouwplan gaat indienen met een oriëntatie naar de [adres].
Inmiddels is gebleken dat op privaatrechtelijk gebied onduidelijkheid bestaat over de beschikbaarheid cq. het eigendom van een hierbij betrokken strook grond.
In het hiernavolgende zal ik uiteenzetten waarom de heer [appellant] eigenaar is geworden van de bewuste strook grond. (...) Er is dan ook maar één conclusie mogelijk en dat is dat de heer [appellant] door verjaring eigenaar is van de bewuste strook grond. (...)
Hierbij bericht ik u dat het namens de heer [appellant] schriftelijk gedane voorstel van 1 augustus 2008 wordt aanvaard, mits uw cliënt instemt met de navolgende aanvullingen en wijzigingen van het voorstel.
Wij zijn het voortdurende gedraai van de gemeente Brummen omtrent deze bouwpercelen en de schade die voor ons hieruit voortvloeit meer dan zat. De gemeente Brummen brengt ons op diverse manieren schade toe waarvoor wij de gemeente verantwoordelijk houden en aansprakelijk stellen. (...)
Op 31 maart 2015 heeft Kaak Makelaar de marktwaarde van het perceel per die datum getaxeerd op € 303.000,-. Onder ‘nadere mededelingen’ is opgenomen dat de verkoper bij een snelle verkoop van enige maanden (zoals bij een veiling) genoegen moet nemen met een percentage van 60% van de opbrengst (de voormalige executiewaarde) te weten € 181.800,-.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
NJ2012/340, ’s-Hertogenbosch/Van Zoggel:
hof) niet mogen worden meegenomen bij de bepaling van de breedte van een bouwperceel. Bij deze afwijzing hebben B&W vermeld dat slechts met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de WRO (oud) medewerking kan worden verleend.
moestworden verleend zonder dat een vrijstellingsprocedure nodig was. De in beide principebesluiten gegeven informatie is niet alleen onjuist, maar ook onvolledig. Zelfs nadat [appellant] meermaals gemotiveerd en op juiste gronden had verzocht het eerste principebesluit te herzien, liet de Gemeente toetsing van zienswijze 1 volledig achterwege (zie rov. 3.12). Onder deze omstandigheden mocht [appellant] redelijkerwijs uit de standpunten van de Gemeente afleiden dat zij hem geen bouwvergunning zou verlenen voor een woning met oriëntatie op [adres] en restte hem slechts nog de optie een vrijstellingsprocedure te doorlopen ten behoeve van een woning met oriëntatie op de [adres], met de daarmee gepaard gaande kosten. Deze wijze van informatieverstrekking, waarbij de Gemeente bovendien in de voorbereidingsprocedure tegengestelde standpunten innam, zoals hierboven is uiteengezet onder meer ten aanzien van de breedte van het bouwperceel acht het hof onrechtmatig, welk onrechtmatig handelen aan de Gemeente kan worden toegerekend. Door deze onjuiste en onvolledige informatie heeft de Gemeente [appellant] op het verkeerde been gezet en hem op het spoor van een vrijstellingsprocedure voor een woning met oriëntatie op de [adres] gezet, terwijl hem een bouwvergunning met oriëntatie op [adres] verleend had moeten worden. Het door [appellant] gemotiveerd betwiste verweer van de Gemeente dat zij in de aan de principebesluiten voorafgaande besprekingen wel degelijk tegen [appellant] heeft gezegd dat ook voor de bouwvergunningverlening voor een woning met een oriëntatie op [adres] een vrijstelling of een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk was, maar dat zij om planologische redenen (verkeersveiligheid en stedenbouwkundige kwaliteit) hieraan geen medewerking wilde verlenen, doet niet aan het onrechtmatig handelen van de Gemeente af. [appellant] mocht immers, zoals hiervoor uiteengezet, op goede gronden op de inhoud van de (schriftelijke) principebesluiten afgaan. Bovendien is ook dat standpunt van de Gemeente onjuist, omdat het door [appellant] ter beoordeling voorgelegde bouwplan met oriëntatie op [adres], zoals gepresenteerd in de brieven van 16 februari 2006 en 30 april 2006, niet in strijd met het bestemmingsplan was.
ECLI:NL:HR:1994:ZC1506,NJ1995/139,Talma/Friesland welke rechtspraak volgens hem ook moet worden doorgetrokken naar onrechtmatig handelen in de voorbereidingsfase, stelt hij zich op het standpunt dat pas bij de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2009 de vraag is beantwoord of B&W al dan niet terecht hadden geoordeeld dat geen sprake was van een bouwperceel. Zolang een besluit namelijk niet door de bestuursrechter is vernietigd moet immers van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan door de civiele rechter. Dit betekent, aldus [appellant] , dat de verjaring van zijn schadevergoedingsvordering pas start na de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2009 dan wel dat de verjaring door deze bestuursrechtelijke procedure tot die datum is gestuit.
ECLI:NL:HR:1994:ZC1506).
Gemeenschappelijk recht,Deventer: Kluwer 2013:4.6.4.1).
NJ2014/8).
principaal hoger beroep.
ABP/Pootde door hem gestelde door de vennootschap geleden schade ook zijn schade is. Dit alles betekent dat grief III ongegrond is.
6.De beslissing
5 maart 2019voor het nemen van akten in de in 5.27 bedoelde zin;