In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, die een schadevergoeding vroeg op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek volgde na een beklagprocedure ex artikel 12 Sv, waarin verzoeker had geklaagd over de beslissing om hem niet te vervolgen. Het hof heeft het verzoekschrift op 6 januari 2014 in openbare raadkamer behandeld, waarbij zowel de advocaat-generaal als verzoeker, bijgestaan door zijn raadsleden, aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend en ontvankelijk was.
Het hof heeft de feiten in overweging genomen, waaronder een eerdere beschikking van 24 mei 2013 waarin het beklag van verzoeker werd afgewezen. Het hof oordeelde dat verzoeker nooit strafrechtelijk was vervolgd en dat de feiten waarop het beklag betrekking had, verweven waren met andere feiten waarvoor verzoeker wel was vrijgesproken. Het hof heeft de gevraagde kosten voor rechtsbijstand, reiskosten, verblijfskosten en schade door tijdverzuim beoordeeld. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor vergoeding van de gevraagde schade.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de kosten van rechtsbijstand toe te kennen, omdat deze in verhouding stonden tot de complexiteit van de zaak. Het hof heeft een bedrag van € 22.396,86 voor de kosten van rechtsbijstand en € 540,00 voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift toegewezen. In totaal is er een vergoeding van € 22.979,66 toegekend aan verzoeker, terwijl andere verzoeken werden afgewezen. De griffier werd opgedragen om het bedrag over te maken naar de rekening van verzoeker.