Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
- de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet’(de Pardonregeling van 2007), ingetrokken met ingang van 3 oktober 2016;
- de aanvraag van 9 november 2017 tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen;
- de aanvraag van 9 november 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen;
- de aanvraag van 9 november 2017 tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen;
- op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten;
- tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren, gerekend vanaf het moment dat eiser daadwerkelijk de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland heeft verlaten.
Overwegingen
fair play-beginsel. Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C. en A. van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:876, vormt volgens eiser een illustratie van de willekeur die door de bestuurlijke praktijk van het omdraaien van de beslisvolgorde kan worden bereikt. Het arrest C. en A. ging over richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn). Deze richtlijn is ook in het geval van eiser van toepassing. Eiser wijst ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998. Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat een beroep ten aanzien van een verblijfsaanspraak bij het samengaan met een inreisverbod wel degelijk ontvankelijk is. Volgens eiser betekent dit dat de rechtmatigheid van het verblijf uitgangspunt is bij de beoordeling. Dit betekent ook dat zijn verzoek om een vergunning voor onbepaalde duur ontvankelijk is en dat sprake is van een aanvraag die direct vooraf is gegaan van rechtmatig verblijf. Ten tijde van het indienen van eisers verzoek om een vergunning voor onbepaalde duur was zijn vergunning nog niet ingetrokken.
mutatis mutandiseenzelfde kwestie speelt met betrekking tot de verzwaarde openbare orde- toets van Richtlijn 2003/109/EG. Eiser verzoekt de rechtbank de beantwoording van de prejudiciële vragen in de zaak G.S. af te wachten of specifiek aanvullende vragen te stellen met betrekking tot een aanvraag op grond van de Richtlijn 2003/109/EG.
ex nunc-beoordeling moet plaatsvinden, waarbij de verzwaarde openbare order toets moet worden toegepast en dat pas daarna kan worden bekeken of er termen zijn het verblijfsrecht in te trekken. Door de omkering van de toetsingsvolgorde heeft een toetsing aan het verzwaarde openbare orde-criterium ten onrechte niet plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de toetsing aan artikel 21, vierde lid, van de Vw, voor zover deze buiten het Unierecht zou vallen. Dit volgt immers uit de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998. Waar het eiser om gaat is dat verweerder volgens hem een verkeerde toetsingsvolgorde heeft gehanteerd.
fair play-beginsel is in zoverre geen sprake. Dat verweerder pas na indiening van de verblijfsaanvragen een besluit heeft genomen om de eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, doet hier niet aan af want dit maakt immers niet dat eiser op het moment van de aanvragen voldeed aan de voorwaarden van artikel 21, eerste lid, respectievelijk artikel 45b van de Vw, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, respectievelijk een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Oliveri en Orfanopoulos tegen Land Baden-Württemberg(C-482/01 en C-493/01), van 29 april 2004, ECLI:EU:C:2004:262, volgt dat ook moet worden gekeken naar het gedrag van eiser binnen de muren van de inrichting en moet er een prospectieve toets worden gemaakt over een mogelijke kans op verbetering, zo er nog een bedreiging uitgaand van eiser resteert. Ook de omstandigheid dat de PIJ-maatregel zich anders dan de TBS niet richt op re-integratie in een ander land dan Nederland, dwingt verweerder in de visie van eiser tot het uitvoeren van een subsidiariteitstoets zoals die in het arrest
Oliveri en Orphanopoulosneergelegd voor unieburgers en hun gezinsleden. Ook uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak
B tegen Land Baden-Württemberg en Secretary of State for the Home Department tegen Franco Vomero(C‑316/16 en C‑424/16), van 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:256, volgt dat gewicht moet worden toegekend aan het gedrag binnen de inrichting. Dit betoog slaagt niet.
- een brief van de Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond van 5 oktober 2016;
- een uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) van 9 februari 2017;
- Pro Justitia-rapportage van 9 februari 2017;
- een Vijfde Perspectiefplan van 10 januari 2018;
- een email van [naam] , jongerenwerker-coach, van 2 februari 2018.
ex-tunctoetsing is, wat betekent dat de rechtbank de feiten en omstandigheden in aanmerking neemt, zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit. Voor zover het achtste- en negende perspectiefplan bij de toetsing kunnen worden betrokken, hebben deze eveneens betrekking op eisers gedrag binnen de inrichting, hetgeen onvoldoende is om aan te nemen dat er geen actueel gevaar meer is.
Oliveri & Orfanopoulos tegen Baden-Württembergkan al niet slagen omdat dit arrest ziet op de bescherming (tegen uitzetting) die toekomt aan vreemdelingen die de status van EU-burger bezitten. Deze bescherming is geboden gelet op de status en de hieraan verbonden (Verdrags-)rechten van EU-burgers. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser die status en (Verdrags-)rechten niet heeft. Het door eiser genoemde arrest
Vomeroziet eveneens op EU-burgers zodat ook het beroep op dit arrest niet kan slagen.
high impact crime(Hic). Het Hic-feit betreft een winkeloverval waarbij hij, naar hij niet heeft betwist, een doorgeladen wapen op het hoofd van een winkelmedewerkster heeft gezet. Daarnaast is hij veroordeeld wegens straatroof en diefstal, bedreiging van een politieagent en wapenbezit. Verweerder heeft niet ten onrechte zwaar in het nadeel van eiser meegewogen dat hij een winkeloverval heeft gepleegd en daarbij een doorgeladen wapen op het hoofd van een winkelmedewerkster heeft gezet maar dat hij, ook nadat hij hiervoor onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld, dit ernstige misdrijf nog steeds ontkent. Hieruit blijkt niet dat eiser verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en een begin maakt met het verbeteren van zijn gedrag. Terecht stelt verweerder dat op basis van het (hiervoor onder 6.6. genoemde) OXREC-instrument het risico op geweldsrecidive als hoog wordt ingeschat. Niet ten onrechte stelt verweerder dat de bijdrage die eiser heeft geleverd aan de Nederlandse samenleving niet opweegt tegen de schade die hij heeft toegebracht aan zijn slachtoffers en aan de Nederlandse samenleving.
fitness-assistenten
personal trainer assistenteen indicatie vormen dat hij zich als jongvolwassen man in Kosovo (of elders) zelfstandig zal kunnen redden. Ook is niet gebleken dat hij hierbij niet zou kunnen worden ondersteund door zijn familieleden in Kosovo en Nederland.