In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over de vergrijpboetes die aan eiseres zijn opgelegd in het kader van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2005 tot en met 2016. De rechtbank oordeelt dat de boetes terecht zijn opgelegd op basis van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), zoals dat gold op het moment van inkeer. Eiseres had geen melding gemaakt van haar buitenlandse bank- en effectenrekeningen in haar aangiften, wat leidde tot navorderingsaanslagen en vergrijpboetes. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een pleitbaar standpunt, aangezien het standpunt van eiseres dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, niet verdedigbaar is. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk voor de jaren 2005, 2015 en 2016, en ongegrond voor de overige jaren. De opgelegde boetes worden als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de feiten.