ECLI:NL:RBDHA:2020:12155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
AWB 20/8597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Nigeriaanse asielzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Italië, die gepland stond voor 1 december 2020. De verzoeker stelde dat de overdrachtstermijn was verstreken en dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep op betalingsonmacht van de verzoeker werd gehonoreerd, waardoor hij vrijgesteld werd van het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdrachtstermijn inderdaad was verstreken, omdat de overdracht niet binnen de gestelde termijn van zes maanden had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, wat betekent dat de overdracht van de verzoeker aan Italië achterwege blijft totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8597
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. T.R. Hüpscher,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.W.A. Croonen.

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 16 november 2020 kenbaar gemaakt dat hij op 1 december 2020, om 09:40 uur per vliegtuig (vluchtnummer KL1601 naar Rome) zal worden overgedragen aan Italië.
Verzoeker heeft op 19 november 2020 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen overdracht.
Op 23 november 2020 heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Vervolgens hebben partijen over en weer op elkaars (nadere) standpunten gereageerd, waarna de voorzieningenrechter het onderzoek op 25 november 2020 heeft gesloten.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de overdracht van verzoeker staat gepland op 1 december 2020 om 09:40 uur.
3.
Het overdrachtsbesluit
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 14 augustus 2019 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 18 september 2019 een terugnameverzoek ingediend bij de Italiaanse autoriteiten dat zij op 2 oktober 2019 hebben aanvaard. Bij besluit van 17 december 2019 heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het daartegen door verzoeker ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 6 januari 2020, zaaknummer NL19.30813 ongegrond verklaard. Het bijbehorende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij uitspraak van eveneens 6 januari 2020, zaaknummer NL19.30814, afgewezen. De uitspraak op het beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 januari 2020 kaal bevestigd. Het overdrachtsbesluit staat daarmee in rechte vast, zodat in beginsel van de rechtmatigheid daarvan dient te worden uitgegaan.
4.
Bezwaar tegen de feitelijke overdracht
Het bezwaar is gericht tegen de feitelijke overdracht, wat een handeling is van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een besluit gelijk is gesteld. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw tegen de feitelijke overdracht, is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot overdracht gebruik wordt gemaakt. Daarnaast is bij uitzondering bezwaar krachtens die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht mag worden uitgegaan. Ter toetsing staat nu of het bezwaar tegen de feitelijke overdracht een redelijke kans van slagen heeft.
5. In geschil is of de uiterste overdrachtstermijn is verstreken.
5.1.
Dublinverordening
Op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, bepalen de lidstaten voor een beroep of een bezwaar tegen een overdrachtsbesluit in hun nationale recht een van de opschortingsalternatieven genoemd onder a, b en c.
Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening houdt (voor zover hier van belang) in dat verzoeker wordt overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening houdt (voor zover hier van belang) in dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en dat de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat.
5.2.
Beleid van verweerder
Paragraaf B.1/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) luidt als volgt: “Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.”
5.3.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt zich, samengevat, op het standpunt dat de overdrachtstermijn op 6 juli 2020 is verstreken, dat Nederland daarom verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verzoeker daarom in de nationale asielprocedure moet worden opgenomen. Volgens verzoeker gaat verweerder bij de berekening van de termijn van zes maanden ten onrechte uit van 7 juli 2020, de datum van het besluit waarbij het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de afgifte van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’ ongegrond is verklaard. Verzoeker betoogt dat het bezwaar de overdrachtstermijn niet opschort omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt, zodat er geen juridische grondslag meer is om verzoeker over te dragen. Voor die opvatting vindt hij steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, 20 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2498, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, 22 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9164 de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 21 oktober 2020, zaaknummer NL20.3404 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, 11 september 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3118.
5.4.
Standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat de overdrachtstermijn is opgeschort, omdat het indienen van bezwaar in de reguliere procedure bezwaarlijk anders kan worden beschouwd dan een verzoek om (mede) de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Schorsende werking strekt zich volgens verweerder ook uit tot bezwaar of beroep tegen een ander besluit dan het overdrachtsbesluit, omdat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om het overdrachtsbesluit op te schorten niet beperkt is tot het overdrachtsbesluit. Waar een toegewezen voorziening, connex aan bezwaar tegen de feitelijke overdracht, de rechtsgevolgen van het overdrachtsbesluit opschort, doet een rechtsmiddel met schorsende werking in een reguliere procedure dat ook. Voor die opvatting vindt verweerder steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2122, 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2170 en 24 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:556.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.5.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat ook het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning de overdrachtstermijn opschort. Weliswaar heeft verweerder dat bepaald in zijn beleid zoals beschreven in paragraaf B1/7.2 van de Vc, maar een bevoegdheidsgrondslag daarvoor kan niet worden gevonden in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening – dat onder meer verwijst naar artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening – betrekking heeft op rechtsmiddelen die zijn aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf of die hebben geleid tot een voorlopige voorziening waarbij de uitvoering van het overdrachtsbesluit door de voorzieningenrechter is opgeschort. Het bezwaar in de reguliere procedure is niet een rechtsmiddel gericht tegen het overdrachtsbesluit noch een getroffen voorlopige voorziening.
5.5.2.
Voor de uitleg die verweerder voorstaat, kan geen steun worden gevonden in de bewoordingen van artikel 29, eerste lid, en artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Het gaat in dit geval immers niet om een rechtsmiddel dat is aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf en evenmin, anders dan in de uitspraken van de Afdeling waar verweerder zich beroept, om een verzoek aan een rechterlijke instantie om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten zoals bepaald in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
De voorzieningenrechter volgt verweerder ook niet in zijn standpunt dat concentratie van rechtswerking gebiedt tot opschorting van overdracht en dit onder de vigeur van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient te worden gebracht. Hiervoor kan geen steun worden gevonden in de bewoordingen van artikel 29, eerste lid, en artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Deze artikelleden verzekeren – zakelijk weergegeven – dat een vreemdeling in staat wordt gesteld de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit door een rechterlijke instantie te laten beoordelen en dit rechtmatigheidsoordeel in de lidstaat waarin dat getoetst wordt, te mogen afwachten. Om dat te bewerkstelligen, moet in het nationale recht – middels één van de drie keuzes gegeven in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening – worden geregeld dat het overdrachtsbesluit (en de rechtsgevolgen ervan) wordt opgeschort.
Het betoog van verweerder dat de opschortende werking van het bezwaar in de reguliere procedure uit de nationale wetgeving (artikel 73, eerste lid, van de Vw) volgt en dat dit tevens op grond van artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening opschorting van de overdrachtstermijn meebrengt, volgt de voorzieningenrechter niet. Afgezien van het feit dat het hier niet gaat om een bezwaar of beroep tegen een overdrachtsbesluit, biedt artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening de lidstaten drie keuzes om de opschortende werking in hun nationale recht te regelen. Nederland heeft gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Dat daarbij een combinatie met artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening mogelijk is, en dat een en ander elkaar aanvult, volgt uitdrukkelijk niet uit de alternatieve opsomming van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat een wettelijke grondslag voor het beleid zoals neergelegd in paragraaf B1/7.2 van de Vc ontbreekt. Daarom biedt dit beleid geen grondslag voor het oordeel dat het bezwaar tegen de afwijzing van de reguliere aanvraag de uitvoering van het overdrachtsbesluit en dus ook de overdrachtstermijn heeft opgeschort. De uiterste overdrachtsdatum was 2 april 2020, zes maanden vanaf de aanvaarding van het terugnameverzoek door de Italiaanse autoriteiten op
2 oktober 2019, daar het beroep tegen het overdrachtsbesluit geen opschortende werking had. Nu verzoeker niet binnen de overdrachtstermijn is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
5.7.
De omstandigheid dat verweerder in, onder meer, de hiervoor vermelde uitspraak van 20 maart 2020 hoger beroep heeft ingesteld en dat de Afdeling op 30 november 2020 die zaak en soortgelijke zaken zal behandelen, biedt geen grond voor het oordeel dat de belangen van verweerder zwaarder moeten wegen, nu volgens het (door de voorzieningenrechter niet gevolgde) standpunt van verweerder verzoeker nog tot 7 januari 2021 kan worden overgedragen.
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toe.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend, dienen de kosten te worden voldaan aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat overdracht van verzoeker achterwege blijft tot op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 november 2020.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is
verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.