In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Nigeriaanse asielzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Italië, die gepland stond voor 1 december 2020. De verzoeker stelde dat de overdrachtstermijn was verstreken en dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep op betalingsonmacht van de verzoeker werd gehonoreerd, waardoor hij vrijgesteld werd van het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdrachtstermijn inderdaad was verstreken, omdat de overdracht niet binnen de gestelde termijn van zes maanden had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, wat betekent dat de overdracht van de verzoeker aan Italië achterwege blijft totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.