ECLI:NL:RBDHA:2020:9164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
AWB 20/6986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Zweden

Op 16 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster, die stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben, heeft op 15 september 2020 bezwaar gemaakt tegen een voorgenomen overdracht aan Zweden, die gepland stond voor 21 september 2020. Tevens heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij zou worden overgedragen totdat op haar bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Dublinverordening, niet was opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een reguliere verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen rechtsmiddel had aangewend tegen eerdere uitspraken die de verantwoordelijkheid van Zweden bevestigden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen juridische grondslag is om verzoekster op basis van de Dublinverordening aan Zweden over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoekster niet aan Zweden mag worden overgedragen totdat op haar bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6986

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] ,

V-nummer: [#]
verzoekster,
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 15 september 2020 bezwaar gemaakt tegen de per email van 11 september 2020 aangekondigde voorgenomen feitelijke overdracht aan Zweden op 21 september 2020. Daarnaast heeft verzoekster op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat verweerder haar niet zal overdragen totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft op 15 september 2020 schriftelijk gereageerd op het verzoek.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoekster stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . |
2.1 Verzoekster heeft op 2 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft deze aanvraag op 9 april 2020 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Zweden op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek om een voorlopige voorziening is op 7 mei 2020 ingetrokken voordat de voorzieningenrechter hierop heeft beslist.
2.1
In de uitspraak op het beroep van 11 mei 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag (NL20.8566), geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verzoekster heeft geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak ingediend.
3. Verzoekster voert aan dat nu de overdrachtstermijn op 27 augustus 2020 is verstreken, Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verzoekster ten gevolge daarvan in de nationale asielprocedure moet worden opgenomen.
4. Verweerder stelt zich -kort samengevat- op het standpunt dat de overdrachtstermijn is opgeschort. Verzoekster heeft namelijk op 17 juni 2020 aangifte gedaan van mensenhandel en op 19 juni 2020 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsvergunning regulier met als doel “humanitair tijdelijk”. Op die aanvraag is op 23 juni 2020 afwijzend beslist. Hiertegen heeft verzoekster op 21 juli 2020 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 augustus 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. Verweerder meent dat door het indienen van dat bezwaarschrift de uiterste overdrachtstermijn op grond van artikel 27, derde lid Dublinverordening is opgeschort. Dit heeft verweerder eveneens aan de autoriteiten van Zweden gemeld op 7 augustus 2020. Verweerder verwijst hiervoor naar het beleid zoals verwoord in paragaaf B1/7.2 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5.1 Voor de vraag of een overdrachtstermijn wordt opgeschort is de Dublinverordening bepalend.
Artikel 27 eerste en derde lid van de Dublinverordening geeft de vreemdeling -kortgezegd- de mogelijkheid om een rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie in te dienen tegen een overdrachtsbesluit. In de Nederlandse praktijk krijgt de vreemdeling de gelegenheid om binnen een redelijke termijn de rechtbank te verzoeken (bij wijze van voorlopige voorziening) de feitelijke uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van de rechterlijke beoordeling van het overdrachtsbesluit.
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening wordt de vreemdeling - kort gezegd - overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
5.2
Paragraaf B.1/7.2 van de Vc luidt als volgt:
Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
5.3
De voorzieningenrechter overweegt dat de overdrachtstermijn van zes maanden is gaan lopen op 26 februari 2020, de datum waarop de claim door Zweden is geaccepteerd. Dit betekent dat verweerder tot en met 26 augustus 2020 de gelegenheid had om verzoekster over te dragen aan de Zweedse autoriteiten, tenzij de overdrachtstermijn op enig moment is opgeschort. Dit is ook niet in geschil. In de nationale regelgeving is bepaald dat een vreemdeling wiens asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw niet in behandeling is genomen ingevolge artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening een verzoek tot een voorlopige voorziening moet indienen om de feitelijke uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Verzoekster heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten ingetrokken voordat de voorzieningenrechter daarop heeft beslist. De werking van het overdrachtsbesluit is dus niet door een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening opgeschort.
5.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt, anders dan verweerder stelt, de overdrachtstermijn door het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning niet opgeschort. Artikel 29, eerste lid, dat verwijst naar artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betrekking op rechtsmiddelen die zijn aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf of die hebben geleid tot een voorlopige voorziening waarbij de feitelijke overdracht door de voorzieningenrechter is verboden. Een bezwaarschrift in een reguliere procedure betreft niet een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit en evenmin een getroffen voorlopige voorziening.
Dat verweerder in zijn beleid (paragraaf B.1/7.2 van de Vc) heeft opgenomen dat het bezwaar tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier (mede) opschortende werking van het overdrachtsbesluit, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening tot gevolg heeft, maakt het voorgaande niet anders. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt daarvoor een wettelijke grondslag. De voorzieningenrechter ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juli 2020 (NL20.10197), zittingsplaats Arnhem van 20 maart 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:1942), zittingsplaats Zwolle van 1 september 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:2868) en zittingsplaats Amsterdam van 16 juli 2020 (ECLI:RBAMS:2020:3482).
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook geen juridische grondslag (meer) om verzoekster op grond van de Dublinverordening aan Zweden over te dragen.
6. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht aan Zweden redelijke kans van slagen heeft. Zij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook toe. De voorzieningenrechter bepaalt dat verzoekster niet wordt overgedragen aan Zweden totdat op haar bezwaar is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
wijst de voorlopige voorziening toe die ertoe strekt dat verzoekster niet wordt overgedragen aan Zweden totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2020 door mr. A.J. van Putten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.