In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Ethiopische nationaliteit, die behoort tot de Oromo-bevolkingsgroep. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 21 november 2017 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser heeft op 20 december 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarin hij nieuwe elementen aanvoerde, waaronder zijn politieke activiteiten in Nederland en een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). De Staatssecretaris verklaarde deze aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren. De rechtbank oordeelde dat het iMMO-rapport, dat de lichamelijke en psychische klachten van eiser documenteerde, wel degelijk als nieuw element kon worden aangemerkt. Ook de politieke activiteiten van eiser in Nederland, die hij had ondernomen ter ondersteuning van het Oromo Liberation Front (OLF), werden door de rechtbank als relevant beschouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg hem op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de bevindingen van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde verder dat de Staatssecretaris in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door geen nieuw voornemen uit te brengen naar aanleiding van het iMMO-rapport en dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-.