Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999, bezit de Ethiopische nationaliteit en behoort tot de Oromo-bevolkingsgroep.
2. In juni 2015 is eiser Nederland ingereisd en heeft hij een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 27 juli 2015 is deze asielaanvraag afgewezen. Daarbij is ongeloofwaardig geacht dat eisers vader actief is geweest voor het OLFen dat eisers vader en diens gezinsleden, waaronder eiser, ten gevolge daarvan meermaals door de Ethiopische autoriteiten zijn opgepakt, ondervraagd, mishandeld en gemarteld. Dit staat in rechte vast.
3. Op 6 augustus 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser stelt alsnog te kunnen onderbouwen dat hij in het verleden is opgepakt, ondervraagd en gemarteld door de Ethiopische autoriteiten met het door hem overgelegde rapport van 8 maart 2018 van het iMMO.Ook stelt hij dat hij in Nederland politieke activiteiten voor het OLF heeft ontplooid en dat hij lid is geworden van de Oromovereniging.Volgens eiser is hij daardoor in de negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten komen te staan en leidt dit bij terugkeer tot vervolging, dan wel een reëel risico op ernstige schade.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser in Nederland politiek actief is geworden. Verweerder heeft echter niet naar aanleiding van het iMMO-rapport alsnog geloofwaardig geacht dat eiser in het verleden door de Ethiopische autoriteiten is opgepakt, ondervraagd en gemarteld. Ten slotte heeft verweerder het geloofwaardig geachte element van de politieke activiteiten in Nederland onvoldoende zwaarwegend geacht voor het verlenen van een asielvergunning. Volgens verweerder komen eisers activiteiten niet voort uit een fundamentele overtuiging, zodat van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij terugkeer terughoudend opstelt. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen gevaar loopt in Ethiopië omdat hij geen prominent lid van de oppositie is.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Bij de beoordeling van eisers beroepsgronden over de geloofwaardigheid van de gestelde arrestatie, ondervraging en marteling is van belang dat de Afdelingin haar uitspraken van 27 juni 2018uiteen heeft gezet hoe moet worden omgegaan met medische adviezen van de FMMUen het iMMO.
7. Het uitgangspunt is dat verweerder en de bestuursrechter mogen uitgaan van een aan verweerder uitgebracht medisch advies van de FMMU. Verweerder moet zich er wel van vergewissen dat het advies inzichtelijk en concludent is. Als de vreemdeling na dat advies en vóór de gehoren medische informatie inbrengt, moet verweerder onderzoeken wat dit betekent voor het horen en zo nodig de FMMU opnieuw inschakelen. Tijdens de gehoren moet de hoorambtenaar rekening houden met de vastgestelde beperkingen en alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is om zijn relaas naar voren te brengen en bij twijfel verwijzen naar de FMMU. Als de vreemdeling een iMMO-rapport overlegt dat inzichtelijk en concludent is, kan verweerder daar niet aan voorbij gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daarvoor is wel vereist dat wordt vermeld welke medische informatie uit de periode van de gehoren is betrokken, op welke onderdelen van het asielrelaas het beperkt vermogen om te verklaren invloed heeft, en dat de conclusie niet mede is gebaseerd op de aanname dat het asielrelaas klopt. Als verweerder toch geen medisch deskundige inschakelt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij dat moeten motiveren.
Geloofwaardigheid oorspronkelijke asielrelaas
8. Eiser voert aan dat verweerder heeft miskend dat hij met het iMMO-rapport wil onderbouwen dat hij in het verleden zelf is gedetineerd en gemarteld, terwijl verweerder daarop in de voorafgaande procedure niet afzonderlijk is ingegaan. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder dit in de voorafgaande procedure wel degelijk ongeloofwaardig heeft geacht.Zoals hiervoor onder 2 al is overwogen, dient er dan ook van uit te worden gegaan dat dit in rechte vast is komen te staan.
9. Niet in geschil is dat verweerder op adequate wijze met de adviezen van de FMMU is omgegaan zoals hiervoor beschreven onder 7. Verweerder heeft naar aanleiding van het door eiser overgelegde iMMO-rapport niet zelf nader medisch advies ingewonnen en het standpunt ingenomen dat eiser niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij was gedetineerd en gemarteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij een steekhoudende motivering gegeven.
10. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eisers fysieke klachten volgens het iMMO-rapport ‘zeer consistent’ zijn met het gestelde geweldsrelaas, maar dat dit volgens de leeswijzer bij het rapport betekent dat er een paar mogelijke andere oorzaken zijn voor de klachten dan de door eiser gestelde oorzaak. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eisers psychische klachten ‘typerend’ zijn voor het gestelde geweldsrelaas, maar dat ook dit volgens de leeswijzer betekent dat er andere mogelijke oorzaken zijn dan de door eiser gestelde oorzaak.
11. Anders dan verweerder in de besluitvorming heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in het iMMO-rapport is voldaan aan het vereiste uit de onder 7 genoemde uitspraken van de Afdeling dat moet worden aangegeven op welke onderdelen van het asielrelaas volgens iMMO sprake is geweest van beperkingen om coherent te verklaren. Uit het iMMO-rapport blijkt namelijk dat eiser moeite heeft om te verklaren over zijn gestelde aanwezigheid bij de martelingen van zijn moeder en dat hij moeite heeft om gebeurtenissen in de juiste chronologie te plaatsen. Waar het gaat om de kern van het asielrelaas rapporteert het iMMO echter dat eisers langetermijngeheugen intact lijkt te zijn en dat hij goed kan verklaren over de gebeurtenissen in het verleden die aanleiding zouden zijn geweest voor diverse detenties.
12. Gelet daarop heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij op diverse onderdelen van zijn relaas ten overstaan van het iMMO verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn aan de verklaringen die hij eerder ten overstaan van verweerder heeft afgelegd. Eiser brengt daartegen in dat verweerder heeft miskend dat hij meerdere detenties en mishandelingen heeft ondergaan en dat verklaringen die ogenschijnlijk tegenstrijdig zijn met elkaar niet daadwerkelijk tegenstrijdig zijn, maar betrekking hebben op van elkaar te onderscheiden gebeurtenissen. De rechtbank volgt eiser hierin niet, omdat er ook sprake is van tegenstrijdigheden die hierdoor niet kunnen worden opgehelderd. Zo heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaarddat hij erbij aanwezig is geweest toen zijn moeder is mishandeld maar ookdat dit niet het geval was. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder dit aspect onvoldoende heeft gemotiveerd door niet te verwijzen naar paginanummers van de gehoren uit de voorafgaande procedure, omdat verweerder de inhoud van de tegenstrijdige verklaringen heeft weergegeven in het voornemen en in het bestreden besluit. De rechtbank neemt in aanmerking dat het iMMO-rapport volgens de leeswijzer betrekking heeft op het kunnen verklaren over details, zodat van eiser verwacht mag worden dat hij op hoofdlijnen aannemelijke verklaringen aflegt.
13. Eiser voert aan dat verweerder deze tegenstrijdigheden niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen omdat hij daarmee niet is geconfronteerd in het gehoor opvolgende aanvraag. Eiser wijst daarbij op artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, artikel 16 van de Procedurerichtlijnen artikel 3.113, tweede lid, van het Vb.Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Deze artikelen hebben namelijk betrekking op het persoonlijk onderhoud dat door de beslissingsautoriteit wordt afgenomen, en niet op het horen van de vreemdeling door het iMMO in het kader van een te verrichten medisch onderzoek. Bovendien strekken deze artikelen niet zo ver dat verweerder alleen tegenwerpingen mag hanteren die eerst expliciet aan de vreemdeling zijn voorgehouden in een gehoor. Veeleer vloeit uit deze artikelen voort dat de vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld om nader te verklaren over tegenstrijdigheden in het relaas. Daartoe had eiser de gelegenheid tijdens het gehoor opvolgende aanvraag.
14. Gelet hierop heeft eiser niet alsnog aannemelijk gemaakt dat hij in het verleden is gedetineerd, ondervraagd, mishandeld en gemarteld door de Ethiopische autoriteiten vanwege de betrokkenheid van zijn vader bij het OLF. Om die reden kan eiser evenmin een geslaagd beroep doen op het traumatabeleid in C2/3.3 van de Vc.
15. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte eerst in de beschikking aan hem heeft tegengeworpen dat niet is gebleken dat zijn geloofwaardig geachte in Nederland ontwikkelde politieke activiteiten voortkomen uit een fundamentele overtuiging. De rechtbank volgt eiser daarin. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen namelijk een essentieel onderdeel van de asielprocedure.Nu eiser deze mogelijkheid ten aanzien van deze tegenwerping is onthouden, heeft verweerder in zoverre onzorgvuldig gehandeld.
16. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit onderdeel van zijn standpunt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zo heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat hij niet daadwerkelijk lid is van het OLF (maar wel sympathisant) zonder acht te slaan op de uitleg die eiser daarbij heeft gegeven, te weten dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om een lidmaatschap aan te gaan. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser zich niet door middel van zijn activiteiten heeft onderscheiden van andere OLF-aanhangers. Dit heeft echter geen betrekking op de vraag of eisers activiteiten voortkomen uit een fundamentele overtuiging. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder er niet zonder nader onderzoek van uit had mogen gaan dat van eiser bij terugkeer terughoudendheid mag worden verwacht waar het gaat om het uiten van zijn politieke overtuiging.
17. Het standpunt van verweerder dat eiser in Ethiopië geen gevaar loopt omdat hij geen prominent lid is van de oppositie, is gebaseerd op de stellingen van verweerder dat er sinds het aantreden van premier Abiy Ahmed Ali in april 2018 een nieuwe politieke koers is ingezet waarbij meer ruimte wordt gegeven aan andersdenkende politieke groeperingen zoals het OLF. Voor zover er nog wordt opgetreden tegen OLF-aanhangers, meent verweerder dat dit beperkt is tot incidenten waarbij OLF-aanhangers onrust veroorzaken en dat dit past bij het beeld van een transitie naar een democratisch systeem.
18. Eiser heeft, naast de bronnen die hij bij zijn opvolgende asielaanvraag en bij zijn zienswijze heeft overgelegd, in beroep gewezen op een groot aantal bronnen die in de bijlage bij deze uitspraak zijn opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit deze bronnen een ander beeld naar voren van de veiligheidssituatie voor OLF-aanhangers dan het beeld dat door verweerder wordt geschetst. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op het door eiser aangehaalde rapport uit maart 2020 van
Danish Immigration Service(pagina 13) waaruit blijkt dat de beweging waarbij aan het OLF meer ruimte is gegeven alweer op zijn retour is, dat er recentelijk OLF-kantoren zijn gesloten door de Ethiopische autoriteiten en dat bij diverse recente demonstraties sprake is geweest van het massaal detineren, aanvallen en doden van (ook niet-militante) OLF-aanhangers.
19. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.Het beroep is gegrond. Omdat het op de eerste plaats op de weg van verweerder ligt om de geloofwaardig geachte politieke activiteiten van eiser te beoordelen in het licht van de actuele veiligheidssituatie in Ethiopië, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen.
20. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.050 (duizendvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.