ECLI:NL:RBDHA:2020:11258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
NL20.430 en NL20. 431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen tot verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 augustus 2020, zijn eisers, een echtpaar, in beroep gegaan tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig is beslist op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in gebreke is gebleven, aangezien eisers op 14 oktober 2019 een ingebrekestelling hebben gestuurd en sindsdien geen beslissing is genomen. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen om alsnog binnen een termijn van zestien weken een besluit te nemen op de aanvragen van eisers.

De rechtbank heeft ook een dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 29 oktober 2019, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank overweegt dat, hoewel de aanvragen afzonderlijk zijn ingediend, er sprake is van samenhang tussen de aanvragen van eisers, waardoor slechts één dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank heeft de proceskosten voor eisers vastgesteld op € 262,50, omdat zij een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De rechtbank heeft de uitspraak op 11 augustus 2020 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.430 en NL20.431

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] V-nummer [V-nummer] , eiser,

[eiseres] ,V-nummer [V-nummer] , eiseres, hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. R. Hijma) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen van eisers omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvragen van eisers. In zijn verweerschrift van 28 januari 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder op 14 oktober 2019 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
De beroepen zijn kennelijk gegrond.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom in zijn verweerschrift berekend maar nog niet in een besluit vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 29 oktober 2019 en bedraagt
€ 1.442,-.
7. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat in het geval dat aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als niet tijdig is beslist op de afzonderlijke aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel ook afzonderlijke dwangsommen verschuldigd is. De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat van dit beginsel kan worden afgeweken als de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één te beoordelen aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daartoe naar uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS), de Hoge Raad (HR) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB)1. In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn echtgenoten en hebben gelijktijdig een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Er is door eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake zou zijn van samenhang. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één te beoordelen aanvraag, zodat slechts één dwangsom wordt verbeurd.
8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, lid 3, Awb).
9. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvraag van eiser kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eisers. Verweerder verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het eerste gehoor van eisers binnen acht weken na verzending van de uitspraak plaatsvindt. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van 2 april 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem.2
1. ABRvS 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1870), HR 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1352) en
CRvB 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3079).
10. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaken nog niet de kans hebben gehad om hun asielaanvragen te onderbouwen. Het is daarom nog niet duidelijk of de aanvragen van eisers in de Algemene Asielprocedure (AA-procedure) of de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) zullen worden behandeld.
11. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020,3 waarin de ABRvS een termijn van zestien weken - gelet op het zogenoemde 8+8 wekenmodel, waarbij verweerder voor het houden van een eerste gehoor een termijn van acht weken hanteert en vervolgens binnen acht weken een besluit neemt - passend acht. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat deze termijn ruimte aan verweerder geeft om na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en tevens verzekert dat de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen. Ook acht de ABRvS van belang dat dit model de vreemdeling zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft wanneer hij een besluit kan verwachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een andere termijn op te leggen en bepaalt de beslistermijn op zestien weken.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder.
In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. Verweerder moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.4
13. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).
4 ABRvS 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvragen te nemen, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid M. Bos, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
11 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.