In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2019, werd het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een asielzoeker van Jemenitische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 10 juli 2018. De rechtbank constateerde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist. De rechtbank overwoog dat, gezien de verhoogde instroom van asielaanvragen en de capaciteitsproblemen bij verweerder, er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In plaats van een standaard beslistermijn op te leggen, besloot de rechtbank dat verweerder een andere voorziening moest treffen, namelijk het houden van een eerste gehoor in de algemene asielprocedure. De rechtbank stelde een termijn van acht weken na de uitspraak vast voor het eerste gehoor, met de mogelijkheid om een dwangsom van € 100 per dag te verbeuren voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelde verweerder ook tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 512. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures, zelfs in situaties van hoge werkdruk en achterstanden.