Overwegingen
1. Eiseres is van Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [1989] . Eiseres heeft drie kinderen. [minderjarige 1] is geboren op [2017] en [minderjarige 2] is geboren op [2018] . Beiden hebben het Nigeriaanse nationaliteit. [minderjarige 3] is geboren op [2019] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Om te voorkomen dat eiseres zou worden overgedragen aan Italië, heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat dit niet mocht zo lang er nog geen uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 3 december 2019 toegewezen. Aan de toewijzing is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarin sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eiseres ook als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De beroepsprocedure is toen aangehouden.
4. Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet meebrengt dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft gemotiveerd waarom de interim measures zijn opgelegd. Daar kan niet zonder meer uit worden afgeleid of dit betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020.
5. De rechtbank ziet in de uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedures niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM3. In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
6. Eiseres voert in beroep aan dat Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en niet kan voorzien in de
3 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
behoefte aan opvang en zorg voor eiseres. Eiseres baseert haar standpunt op het rapport van SFH/OSAR van 8 mei 20194 en het Country Report: Italy, Update 2019 van AIDA van 27 mei 2020. De omstandigheden waaronder eiseres eerder in Italië heeft verbleven waren in strijd met de menselijke waardigheid als bedoeld in artikel 1 van het Handvest. Overdracht van eiseres naar Italië levert daarom strijd op met artikel 4 van het Handvest. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder rekening dient te houden met de belangen van het kind en doet in dat kader een beroep op het arrest Tarakhel5. Daarnaast wijst eiseres op de interim measures die het EHRM heeft getroffen en die verband houden met de toelaatbaarheid van overdracht aan Italië en/of in welke gevallen daarbij aanvullende garanties nodig zijn. Weliswaar heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 en
5 augustus 2020 geoordeeld dat verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, maar hierbij is geen rekening gehouden met het AIDA-rapport en zien deze uitspraken bovendien niet op alleenstaande moeders met kinderen. Eiseres wijst erop dat met name alleenstaande moeders met kinderen als kwetsbare groep worden aangemerkt in het licht van artikel 20, derde lid, van
Richtlijn 2011/95.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent bevestigd6. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.
8. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het door eiseres aangehaalde SFH/OSAR- rapport dateert van 8 mei 2019. De ABRvS heeft nadien al meerdere keren geoordeeld dat verweerder, ondanks de moeilijke situatie voor Dublinclaimanten in Italië, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de ABRvS informatie betrokken die van gelijke strekking is als de door eiseres aangehaalde informatie. De rechtbank is van oordeel dat het laatste AIDA-rapport, dat niet door de ABRvS is beoordeeld, geen wezenlijk ander beeld schetst dan uit de door de ABRvS betrokken informatie. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank7.
9. Verder is het zo dat de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 heeft overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Anders dan eiseres stelt, ziet één van deze uitspraken8 specifiek op een alleenstaande moeder met een zeer jong kind. De ABRvS verwijst in de uitspraken van 8 april 2020 allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met
4 Aktuelle Situation für Asylsuchende in Italien; Auskunft Bereich Recht Schweizerische Flüchtlingshilfe
5 EHRM, 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
7 Onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 september 2020, NL20.16886 en zittingsplaats Rotterdam van 12 oktober 2020, NL20.16841
minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Verweerder mag er ook in het geval van eiseres, als alleenstaande moeder met jonge kinderen, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen. Verweerder hoeft dan ook niet om aanvullende individuele garanties te vragen voor eiseres en haar kinderen.
10. Ook de omstandigheid dat het EHRM verschillende interim measures heeft getroffen in zaken van bijzonder kwetsbare asielzoekers maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit de getroffen interim measures niet worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. Ook niet voor bijzonder kwetsbare personen.
11. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft de rechtbank hierbij de brief van de Italiaanse autoriteiten, de recente jurisprudentie van de ABRvS en de door eiseres aangehaalde rapporten met betrekking tot de situatie in Italië in aanmerking genomen.
12. Eiseres voert aan dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken vanwege de Nederlandse nationaliteit van de jongste dochter van eiseres, [minderjarige 3] . De vader heeft [minderjarige 3] erkend. Eiseres bestrijdt dat er sprake is van een schijnerkenning. Het kan eiseres niet worden aangerekend dat de vader van [minderjarige 3] niet wil meewerken aan een DNA-onderzoek. Overigens kan volgens eiseres een DNA-onderzoek ook niet afdoen aan het feit dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit, zodat niet valt in te zien wat een DNA-onderzoek kan bijdragen.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de Nederlandse nationaliteit van [minderjarige 3] geen punt van geschil is. De rechtbank overweegt dat de uitoefening van de in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid bij verweerder ligt, waarvan hij blijkens het beleid van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 terughoudend gebruikmaakt. In Werkinstructie 2019/8 is opgenomen hoe verweerder omgaat met een beroep op het arrest Chavez-Vilchez9 in een Dublinprocedure. Uit de werkinstructie volgt dat de bewijslast hieromtrent bij eiseres ligt. In deze bewijslast is eiseres niet geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de werkinstructie. Immers, duidelijk is dat de vader van [minderjarige 3] niet meewerkt aan door verweerder aangeboden DNA-onderzoek en dat hij heeft verklaard geen zorgtaken voor [minderjarige 3] op zich te nemen. Of sprake is van een schijnerkenning ligt thans niet voor, maar moet worden beoordeeld in de daartoe strekkende procedure. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres eveneens beroepsgronden heeft gericht tegen de doorkruising van het kunnen doen van aangifte wegens mensenhandel door het nemen van een besluit op grond van de Dublinverordening en de stelling dat dit strijd met Richtlijn 2004/81 oplevert. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat zij aangifte heeft gedaan en dat dit heeft geleid tot een sepot, omdat de gebeurtenissen waartegen zij aangifte heeft gedaan
9 Hof van Justitie van de EU, 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354
zich in Italië hebben voorgedaan. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de beroepsgronden van eiseres op dit punt niet slagen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.