ECLI:NL:RBDHA:2019:8601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.14615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Sudanese vreemdeling met verzoek om taalanalyse en bewijs van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Sudanese vreemdeling. Eiser, geboren in 2000 en van Sudanese nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend na zijn inbewaringstelling op 8 mei 2019. Hij stelde dat hij door middel van een taalanalyse wilde aantonen dat hij afkomstig is uit Darfur en behoort tot de Fur stam. Eiser voerde aan dat hij in Al Fashir door een gewapende oppositiegroep was benaderd om zich bij hen aan te sluiten en dat hij in Nederland had deelgenomen aan demonstraties tegen het Sudanese regime. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangedragen die zijn opvolgende aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde etniciteit en herkomst van eiser al tijdens zijn eerste asielprocedure ongeloofwaardig waren geacht en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. Eiser had verzocht om heropening van het onderzoek na het indienen van een nader stuk, maar de rechtbank besloot dit niet te honoreren. De rechtbank concludeerde dat de gronden van eiser tegen het bestreden besluit niet voldoende waren om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.14615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 17 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.14616, plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is D.J. Doets als tolk ter zitting verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft eiser op 12 augustus 2019 een nader stuk ingediend en daarbij verzocht om heropening van het onderzoek. Het na sluiting van het onderzoek aan het digitale dossier toegevoegde stuk geeft geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Dit betekent dat de rechtbank dit stuk niet bij de beoordeling van het beroep zal betrekken.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 2000 en de Sudanese nationaliteit te hebben. Hij heeft na zijn inbewaringstelling op 8 mei 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 29 augustus 2017, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 mei 2018 afgewezen. Bij tussenuitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verweerder in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Bij brief van 18 december 2018 heeft verweerder het besluit van 8 mei 2018 nader gemotiveerd. Bij uitspraak van 13 februari 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de beoordeling of eiser in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand bleven. Het hiertegen door eiser ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) 22 maart 2019 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door middel van een taalanalyse wil aantonen dat hij oorspronkelijk uit Darfur komt en behoort tot de Fur stam. Verder heeft eiser verklaard in Al Fashir door een gewapende oppositiegroep te zijn benaderd om zich bij hen aan te sluiten. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties en conferenties waarbij hij zich heeft uitgesproken tegen het Sudanese regime. Beeldmateriaal van deze demonstraties heeft eiser op zijn Facebookpagina geplaatst en is door het [kanaal] kanaal uitgezonden. Ook is eiser door Al Jazeera geïnterviewd, hetgeen is uitgezonden op de televisie.
3. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De gestelde etniciteit en herkomst van eiser is al tijdens zijn eerste asielprocedure ongeloofwaardig geacht, hetgeen in rechte vast is komen te staan. Verder had eiser eerder naar voren kunnen en moeten brengen dat hij in Al Fashir door een gewapende groepering zou zijn benaderd om zich bij hen aan te sluiten. Hetzelfde geldt voor zijn activiteiten in Nederland, nu eiser vóór de datum van de beslissing op zijn eerste asielaanvraag voor het eerst aan een demonstratie heeft deelgenomen. Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege de in Nederland verrichte activiteiten tegen het Sudanese regime.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser betoogt dat de voortzetting van zijn bewaring niet noodzakelijk is en beëindigd dient te worden, aangezien hij hierdoor ernstig in zijn belangen wordt geschaad. Hij heeft niet de intentie zich aan het zicht van de Nederlandse autoriteiten te onttrekken waardoor de omstandigheid dat hij in België is geweest niet op voorhand afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. Eiser heeft verzocht om een taalanalyse, omdat uit zijn beperkte kennis van het Fur en zijn uitspraak afgeleid kan worden dat hij uit Darfur afkomstig is en behoort tot de Fur stam. Verder geeft eiser een korte beschrijving van de gebeurtenissen in Al Fashir. Wat betreft zijn politieke activiteiten in Nederland voert eiser aan dat hij als gevolg hiervan in de bijzondere negatieve aandacht van de Sudanese autoriteiten is komen te staan. Sinds zijn eerste asielaanvraag is hij een bijzondere en naar buiten toe te identificeren rol gaan spelen. Ter onderbouwing brengt eiser een verklaring van [A] van het Sudanese Democratic Forum van 2 juli 2019 in. Eiser overlegt voorts een brief van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) van 22 juli 2019 en verzoekt de rechtbank de behandeling van het beroep aan te houden totdat het onderzoek van IMMO naar zijn littekens is afgerond. Als uit dit onderzoek blijkt dat de littekens het gevolg zijn van de tijdens zijn detentie in Sudan ondergane mishandelingen draagt dit bij aan de geloofwaardigheid van zijn relaas en etniciteit. Eiser verwijst naar drie uitspraken waarin de rechtbank heeft bepaald dat de resultaten van een opgestart IMMO-onderzoek diende te worden afgewacht. Tot slot voert eiser aan dat de algemene situatie in Sudan sinds de uitspraak in hoger beroep in zijn eerste procedure is verslechterd. Eiser verwijst naar een rapport van Pieter Smit van 5 augustus 2019.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Bij brief van 18 juli 2019 heeft verweerder aan de rechtbank bericht dat het onderzoek naar de veiligheidssituatie in Sudan is afgerond. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit bevestigd en aan de rechtbank en eiser, na dit nog telefonisch te hebben geverifieerd, meegedeeld dat het geldende beleid dat is neergelegd in paragraaf C7/26 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), niet is aangepast. Om die reden is de tijdelijke belemmering die voor uitzettingen gold, waardoor verweerder de rechtbank op 4 juli 2019 heeft verzocht de behandeling van het beroep van eiser aan te houden, niet langer aanwezig. Het beroep van eiser ter zitting op de Afdelingsuitspraken van 8 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2293, ECLI:NL:RVS:2019:2294, ECLI:NL:RVS:2019:2295, ECLI:NL:RVS:2019:2297) kan hem niet baten. In die uitspraken heeft de Afdeling de hoger beroepen van verweerder kennelijk ongegrond verklaard en de gegrondverklaring van de beroepen door de rechtbanken bevestigd om verweerder in de gelegenheid te stellen nieuwe besluiten te nemen waarbij hij de veranderde situatie in Sudan kan betrekken. Dit betrof aldus de situatie waarin verweerder nog nader onderzoek naar de situatie in Sudan moest verrichten. Aangezien dit onderzoek inmiddels is afgerond, ziet de rechtbank hierin geen beletsel om het beroep van eiser niet te kunnen behandelen. Dat verweerder bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verzoek heeft ingediend tot het opstellen van een nieuw Algemeen ambtsbericht inzake Sudan maakt op zichzelf nog niet dat het beleid dat is opgenomen in de Vc 2000 niet langer geldend is. Het is niet ondenkbaar dat beleid na het uitkomen van een nieuw Algemeen ambtsbericht wordt gewijzigd, maar daar kan niet op vooruit gelopen worden. De enkele omstandigheid dat verweerder nog geen antwoord heeft gegeven op de vragen van een Tweede Kamerlid over de veranderde veiligheidssituatie in Sudan maakt op zichzelf nog niet dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak tot aanpassing van het geldende beleid en niet heeft concluderen dat dit beleid niet wordt gewijzigd. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van het beroep van eiser aan te houden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden gericht tegen de maatregel als bedoeld in artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 buiten de omvang van het geding vallen. De gronden gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel zijn reeds in een aparte rechterlijke procedure behandeld. Bij uitspraak van 30 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, met zaaknummer NL19.15878, het door eiser ingestelde beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
6.3.
Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat in eisers eerste asielprocedure in rechte vast is komen te staan dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser oorspronkelijk afkomstig is uit Darfur en behoort tot de Fur stam. Het is derhalve aan eiser om in zijn huidige procedure zijn herkomst en etniciteit aan te tonen. Om die reden ziet de rechtbank niet in dat verweerder gehouden zou zijn eiser een taalanalyse aan te bieden. Bovendien heeft verweerder het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser in de huidige procedure aangeeft de stamtaal, het Fur, gebrekkig te beheersen, terwijl hij in zijn eerste procedure blijkens het besluit van 8 mei 2018 heeft verklaard het Fur niet te spreken en geen enkele kennis te hebben van deze taal. Derhalve heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt uit te sluiten dat eiser het Fur op een later moment eigen heeft gemaakt, zodat de kennis van deze taal niet onderscheidend wordt geacht voor de door eiser gestelde etniciteit.
6.5.
De gestelde gebeurtenissen in Al Fashir heeft verweerder niet als een nieuw element of bevinding hoeven aanmerken. Nu dit zich reeds voor eisers vertrek naar Nederland heeft voorgedaan, had eiser dit eerder naar voren kunnen en moeten brengen. De stelling van eiser dat hij geen gelegenheid heeft gehad om dit tijdens zijn eerste asielaanvraag naar voren te brengen, volgt de rechtbank niet. Eiser is immers tijdens zijn eerste asielprocedure uitgebreid gehoord, heeft correcties en aanvullingen op zijn nader gehoor ingediend, heeft een zienswijze op het voornemen uitgebracht en heeft beroepsgronden tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ingediend. De in beroep gegeven nadere uitleg van de gebeurtenissen in Al Fashir maakt het voorgaande niet anders.
6.6.
De door eiser in Nederland verrichte politieke activiteiten hoeven niet als een nieuw element of bevinding aangemerkt te worden. Van belang is dat eiser heeft verklaard reeds ten tijde van zijn eerste asielaanvraag in Nederland deelgenomen te hebben aan demonstraties tegen het politieke regime in Sudan, zodat van eiser verwacht had mogen worden dat hij dit toen al direct aan verweerder kenbaar had gemaakt. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk weten te maken dat de Sudanese autoriteiten bekend zijn met de kritiek die hij heeft geuit op de regering en bewindspersonen en ervan op de hoogte zijn geraakt dat hij regelmatig deelneemt aan demonstraties en activiteiten. Niet is immers gebleken dat eiser een belangrijke rol heeft gespeeld bij de demonstraties en deze bijvoorbeeld (mede) heeft georganiseerd. Eiser stelt foto’s van de demonstraties en filmpjes op zijn Facebookaccount te hebben geplaatst, maar zijn account bevat niet zijn volledige naam, zodat niet duidelijk uit het profiel valt af te leiden dat dit account aan eiser toebehoort. Eiser stelt verder dat hij op de televisiezender Al Jazeera is geïnterviewd en beeldmateriaal waarop hij te zien is op het [kanaal] kanaal is uitgezonden, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland in de bijzondere negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten is komen te staan. De verklaring van de heer [A] maakt dit niet anders, aangezien hieruit niet volgt dat eiser bij de demonstraties een bijzondere organisatorische rol heeft gehad.
6.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de resultaten van het aangekondigde IMMO-rapport naar de littekens van eiser af te wachten en de behandeling van het beroep gedurende deze periode aan te houden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat sprake is van een opvolgende aanvraag. In de eerste asielprocedure is reeds ongeloofwaardig geacht dat eiser in 2016 door de Sudanese autoriteiten is gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij een oppositiepartij, een maand is gedetineerd en tijdens verhoren is mishandeld. Eiser heeft bij die aanvraag verklaard over een litteken op zijn borst, maar dit is, zoals blijkt uit het verslag van medisch onderzoek, niet waargenomen. Bij uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2019 is dit in rechte vast komen te staan. Het is in een dergelijk geval aan de vreemdeling die een opvolgende aanvraag indient om nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Eiser heeft tot op heden niet aangetoond dat de littekens die hij heeft wel degelijk het gevolg zijn van mishandelingen die hij tijdens zijn detentie in Sudan heeft ondergaan. Er ligt bijvoorbeeld nog geen IMMO-rapportage waarmee eiser dit aannemelijk heeft gemaakt. Van een nieuw element of bevinding is dan ook geen sprake. Indien het IMMO-rapport is afgerond, kan eiser eventueel, indien hij dat wenst, een nieuwe asielaanvraag indienen. De uitspraken waarnaar eiser heeft verwezen, maken het voorgaande niet anders, nu hierin geen opvolgende asielaanvragen ter toetsing voorlagen.
6.8.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
6.9.
Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag. Uit hetgeen in de onderhavige zaak naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM zich voordoet bij terugkeer van eiser naar Sudan. De rechtbank volgt niet dat enkel het feit dat eiser littekens heeft of in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties maakt dat hij bij terugkeer naar Sudan gearresteerd en mishandeld zal worden. Dit heeft eiser niet onderbouwd met informatie uit rapporten van mensenrechtenorganisaties of veiligheidsdiensten van andere landen. Hoewel eiser een stuk van de heer Smit overlegt, gaat de rechtbank niet zonder meer van de deskundigheid van deze persoon uit. Ook overigens ziet de rechtbank in deze verklaring geen aanleiding te concluderen dat juist eiser bij terugkeer naar Sudan een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM te wachten staat. Ook de verklaring van [A] op zitting dat hij heeft vernomen dat de Sudanees Ezidien Ramatallah na uitzetting door verweerder naar Sudan is gearresteerd en mishandeld, maakt niet aannemelijk dat eiser het risico op een dergelijke behandeling loopt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze gestelde gebeurtenis niet is onderbouwd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.