ECLI:NL:RVS:2019:2295
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 juli 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had eerder, op 19 juni 2018, deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in de uitspraak. De vreemdeling, die politiek actief is in Nederland en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Soedan, heeft zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Tijdens de zitting heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. Pool, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de situatie in Soedan in overweging genomen, waar op 11 april 2019 president Omar Al-Bashir is afgezet. Gezien deze veranderde omstandigheden heeft de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de actuele situatie in Soedan in acht moet nemen.
De staatssecretaris is tevens veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, volledig toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2019.