ECLI:NL:RVS:2019:2294
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en gevolgen van politieke activiteiten in Soedan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 april 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 22 februari 2018 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in de uitspraak. De vreemdeling, die politiek actief is tegen de Soedanese autoriteiten, stelde dat hij bij terugkeer naar Soedan vervolgd zou worden of een reëel risico zou lopen op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000.
Tijdens de procedure werd bekend dat op 11 april 2019 president Omar Al-Bashir van Soedan was afgezet, wat de situatie in het land veranderde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zodat de staatssecretaris een nieuw besluit kon nemen dat rekening hield met de gewijzigde omstandigheden in Soedan. Daarnaast werd het besluit van 25 oktober 2018, waarin de staatssecretaris de aanvraag opnieuw had afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1024,00 werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de actuele situatie in Soedan in overweging te nemen bij het nemen van nieuwe besluiten over asielaanvragen, vooral wanneer er sprake is van politieke vervolging.