In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating. Eiseres, geboren in Turkije, had op 30 maart 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 30 mei 2018 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.92 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat zij niet tien jaar rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank had eerder vastgesteld dat eiseres geen geldige verblijfstatus had, wat de afwijzing van haar aanvraag bevestigde.
Eiseres voerde aan dat zij recht had op een verblijfsvergunning op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 1965, omdat zij een jaar een verblijfsvergunning had gehad. De rechtbank oordeelde echter dat de basis voor haar verblijfsrecht frauduleus was, aangezien haar grootouders zich als haar ouders hadden voorgedaan. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres niet rechtmatig verblijf had en dus niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunning.
De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, omdat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door frauduleuze handelingen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij tien jaren rechtmatig verblijf had gehad en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte eisen voor verblijfsvergunningen en de gevolgen van frauduleuze aangiften.