ECLI:NL:RVS:2009:BH6992

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805053/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit staatssecretaris van Justitie inzake verblijfsvergunning en hoorplicht

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 10 oktober 2007 was afgewezen. Het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing werd op 7 februari 2008 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, verklaarde op 30 mei 2008 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van het geschil was getreden door de positie van de echtgenoot van de vreemdeling te beoordelen in het licht van het vrij verkeer van goederen. De staatssecretaris had zich moeten beperken tot de beoordeling van de door de vreemdeling ingeroepen rechten. De Raad oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde, en dat de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd diende te worden. De Raad concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris van 7 februari 2008 vernietigd moest worden wegens schending van de hoorplicht, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand bleven, omdat de vreemdeling de gelegenheid had gehad haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader toe te lichten.

De Raad van State heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en heeft bepaald dat het door de vreemdeling betaalde griffierecht vergoed dient te worden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak.

Uitspraak

200805053/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 30 mei 2008 in zaak nrs. 07/41224 en 08/8064 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op 4 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter buiten de grenzen van het geschil is getreden door de positie van de echtgenoot van de vreemdeling (hierna: referent) te beoordelen in het licht van het vrij verkeer van goederen. Volgens de staatssecretaris had de voorzieningenrechter zich dienen te beperken tot de beoordeling van de door de vreemdeling ingeroepen rechten op grond waarvan referent als gemeenschapsonderdaan zou moeten worden aangemerkt.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
Ingevolge het tweede lid vult de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden aan.
2.1.2. Het beroepschrift en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de voorzieningenrechter bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd dat referent gebruik maakt van het vrij verkeer van goederen. Evenmin heeft de vreemdeling ter zake van haar gezinsleven en de economische activiteiten van referent feiten ingeroepen waarin de voorzieningenrechter aanleiding had behoren te zien om, zoals hij heeft gedaan, te onderzoeken of de staatssecretaris bij het nemen van het besluit van 7 februari 2008 het vrij verkeer van goederen in acht heeft genomen. Nu aldus geen grond bestond dit op de voet van artikel 8:69, tweede lid, ambtshalve bij de beoordeling te betrekken, is de voorzieningenrechter buiten de grenzen van het geschil getreden.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 7 februari 2008 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. Aan de door de vreemdeling bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond dat referent gebruik maakt van het vrij verkeer van diensten en derhalve gemeenschapsonderdaan is, komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door referent verrichte handelstransacties niet vallen onder het vrij verkeer van diensten en dat referent in het licht daarvan niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan, staat dan ook in rechte vast.
2.4. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
Dit betoog kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Er is geen sprake van gelijke gevallen, reeds omdat in elk van de zaken waarnaar de vreemdeling heeft verwezen, anders dan in dit geval, de partner van de desbetreffende vreemdeling wel grensoverschrijdende diensten verrichtte.
2.5. De vreemdeling heeft voorts aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
De vreemdeling heeft in bezwaar ter zake van het vrij verkeer van diensten een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, waarbij zij heeft verwezen naar een drietal dossiernummers. Dit beroep rechtvaardigde niet de conclusie dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kon bestaan dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Bovendien heeft de staatssecretaris, door in het besluit van 7 februari 2008 voor het eerst het standpunt in te nemen dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen, haar ten onrechte de mogelijkheid onthouden zich, voorafgaande aan dat besluit, over dat standpunt uit te laten.
Het betoog slaagt derhalve.
2.6. Het inleidend beroep tegen het besluit van 7 februari 2008 is gegrond. Dat besluit komt wegens schending van artikel 7:2, gelezen in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De Afdeling zal evenwel, gelet op de omstandigheid dat de vreemdeling in beroep de gelegenheid heeft gehad haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader toe te lichten en op hetgeen in 2.4. is overwogen, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 30 mei 2008 in zaak nr. 08/8064;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 7 februari 2008, kenmerk 0705.23.0270;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Groeneweg
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009
32-487.
Verzonden: 10 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak