ECLI:NL:RBDHA:2019:7227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
NL19.12972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 is de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van asielzoekers nakomt. Eiser heeft echter betoogd dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Italië, waardoor dit beginsel niet meer kan worden gehanteerd. Hij verwijst naar verschillende rapporten en uitspraken die deze tekortkomingen onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat Italië nog steeds aan zijn verplichtingen voldoet en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet adequaat zal worden opgevangen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij voor zijn komst naar Nederland opvang in Italië had en deze zelf heeft verlaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.12973, plaatsgevonden op 4 juli 2019. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op
[geboortedatum]
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen wanneer op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek (fictief) aanvaard.
3. Eiser heeft betoogd dat door alle maatregelen die Italië heeft genomen er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure, waardoor niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert daartoe aan dat hij bij terugkeer naar Italië valt onder de “expulsion order” en verwijst daartoe naar pagina 58 van het AIDA [3] -rapport van 16 april 2019. Eiser komt alleen voor opvang in een CAS-locatie in aanmerking. De omstandigheden in een CAS-locatie zijn zodanig slecht, dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van de SFH [6] van 8 mei 2019, een artikel van Lorenzo Vianelli [7] van 25 april 2019 en de e-mails van Maria Cristina Romano [8] van 27 februari 2019. Tot slot verwijst eiser naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 mei 2019 [9] en 6 juni 2019 [10] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiser nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. De Afdeling [11] heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [12] ,
27 februari 2019 [13] , 8 april 2019 [14] , 29 april 2019 [15] en 12 juni 2019 [16] bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat asielzoekers in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang. Daarbij heeft de Afdeling onder meer het AIDA-rapport en het rapport van de SFH betrokken. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het Salvini-decreet er vooralsnog niet toe heeft geleid dat er structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In de “Circular Letter” van 8 januari 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat adequate opvang wordt geboden, en dat fundamentele rechten, waaronder de gezinseenheid en de bescherming van minderjarigen, worden gerespecteerd. Ook is er sprake van een aanzienlijk lagere asielinstroom, terwijl er sprake is van een fors hogere opvangcapaciteit dan in de periode voorafgaand aan het arrest in de zaak Tarakhel. Verweerder heeft hieruit niet ten onrechte geconcludeerd dat capaciteitsgebrek geen probleem meer zou moeten zijn. Dat eiser feitelijk geen toegang zou hebben tot opvangvoorzieningen, wordt enkel gesteld en niet met stukken aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser tijdens zijn gehoor heeft verklaard dat hij voor zijn komst naar Nederland wel opvang in Italië had en hij er zelf voor gekozen heeft deze opvang te verlaten.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019 volgt dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië tekortkomingen kennen, maar dat uit het AIDA-rapport niet volgt dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport [17] vraagt aandacht voor de mogelijkheid dat opvang wordt geweigerd na eerder vertrek, maar geeft niet aan dat opvang van Dublinclaimanten na eerder vertrek daadwerkelijk met enige regelmaat wordt geweigerd. De verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, slaagt daarom niet. Het door eiser aangehaalde artikel van [naam2] en de e-mails van [naam4] geven ook geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de informatie waarop de Afdeling zich in deze uitspraak heeft gebaseerd.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij één van de lidstaten wordt ingediend.
3.Asylum Information Database.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Schweizerische Flüchtlingshilfe.
7.Onderzoeker aan de Universiteit van Exterer.
8.ELENA-coördinator.
9.NL19.7834.
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17.Pagina 57.