ECLI:NL:RBDHA:2019:6513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wegens onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze was afgewezen omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet had aangetoond. Na een nieuwe aanvraag in januari 2018, die ook werd afgewezen, heeft eiseres bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juni 2019, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de referent aanwezig was. De staatssecretaris verscheen niet.

De rechtbank oordeelt dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd en dat de onofficiële documenten die zij heeft ingediend, niet substantieel bewijs van haar identiteit vormen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat eiseres geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, waardoor de familierechtelijke relatie niet kan worden beoordeeld. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,-.

De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juni 2019 en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/56
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. H.A.C Klein Hesselink,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 januari 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referent) en A. Solomon (tolk). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 6 oktober 2015 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 15 december 2015 heeft hij voor eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres zowel haar identiteit als de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Deze afwijzing is in rechte vast komen te staan. [1]
2. Op 16 januari 2018 heeft referent namens eiseres opnieuw een mvv aangevraagd. Bij besluit van 5 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden sinds de vorige procedure. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar identiteit nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en de onofficiële documenten die zij heeft overgelegd kunnen niet worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs van haar identiteit. Verweerder ziet daarom geen aanleiding voor nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor met eiseres. Omdat de identiteit van eiseres niet vast is komen te staan, kan niet beoordeeld worden of er sprake is van een familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op het bezwaarschrift van eiseres beslist. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het bestreden besluit. Het beroep tegen dat besluit zal hierna worden beoordeeld. Niet gebleken is dat eiseres een belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
6. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuw beoordelingskader voor nareisaanvragen. Ook in de zaak van eiseres heeft verweerder dit beoordelingskader toegepast. In de uitspraken van 16 mei 2018 [2] heeft de Afdeling geoordeeld dat dit kader in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [3] In deze uitspraken heeft de Afdeling hierover vermeld:
“Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie aanwezig is”.
7. Niet in geschil is dat eiseres geen officiele identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Eiseres heeft in beroep betoogd dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen. Zij stelt dat zij nooit een identiteitskaart heeft aangevraagd, omdat zij die niet nodig had en het risico liep te worden ingelijfd voor militaire dienst als ze zich zou melden voor een aanvraag. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit in de vorige procedure ook heeft aangevoerd en dat de rechtbank in haar uitspraak van 31 augustus 2017 heeft geoordeeld dat eiseres geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. Dit oordeel staat in rechte vast en de rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
8. In geschil is of eiseres substantieel bewijs van haar identiteit heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten. Eiseres heeft bij de aanvraag en in de bezwaarfase de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van de UNHCR registratie van eiseres in Ethiopië;
- bewonerskaart van eiseres;
- een kopie van de identiteitskaart van de moeder van eiseres;
- een kopie van een certificaat van Norwegian Refugee Council;
- huwelijksakte met vertaling;
- doopakte van eiseres met vertaling;
- een kopie van ARRA registratiedocument.
9. De bewonerskaart, huwelijksakte en doopakte zijn onderzocht door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek van 7 maart 2018 blijkt dat de bewonerskaart vals is, dat de doopakte niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde kerk en dat de huwelijksakte niet te beoordelen is.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] is een advies van het Bureau Documenten een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, gelet op artikel 3:2 Awb ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien dat het geval is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. [5]
11. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het rapport van Bureau Documenten niet aan de onder 10 bedoelde vereisten voldoet. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om een contra-expertise in te brengen. Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft eiseres betoogd dat er geen deskundigen beschikbaar zijn om een contra-expertise uit te voeren. [6] De rechtbank acht de verwijzing naar deze uitspraken onvoldoende om te concluderen dat het voor eiseres niet mogelijk was een contra-expertise in te brengen. Weliswaar blijkt uit die uitspraken dat er op dat moment, voor de documenten die in die zaken van belang waren, geen deskundige beschikbaar was, maar dat betekent nog niet dat is aangetoond dat er op dit moment geen deskundige beschikbaar is die de documenten van eiseres kan beoordelen. Het lag op de weg van eiseres om ook in de onderhavige procedure - eventueel in overleg met Bureau Documenten - naar een contra-expert te zoeken.
12. Het voorgaande betekent dat verweerder de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de bewonerskaart, doopakte en huwelijksakte niet kunnen worden aangemerkt als indicatief bewijs voor de identiteit van eiseres.
12. Ten aanzien van de overige documenten merkt de rechtbank allereerst op dat dit kopieën zijn. Over de UNHCR-registratie heeft de rechtbank in haar uitspraak van 31 augustus 2017 al opgemerkt dat onduidelijk is op grond van welke brondocumenten deze is afgegeven en dat de geboortedatum van eiseres op deze registratie afwijkt van de geboortedatum op het in die procedure overgelegde ARRA-document. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van het (tijdens de hoorzitting overgelegde) ARRA-registratiedocument terecht opgemerkt dat ook voor dit document geldt dat onduidelijk is op grond van welke brondocumenten het is afgegeven.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit noch het bestreden besluit is ingegaan op de kopie van de identiteitskaart van de moeder van eiseres en de kopie van een certificaat van de Norwegian Refugee Council. De rechtbank zal daar echter geen consequenties aan verbinden. Met een kopie van een identiteitskaart van haar moeder kan eiseres immers niet haar eigen identiteit aantonen. De kopie van het certificaat is slecht leesbaar en niet vertaald, zodat niet kan worden vastgesteld of de identiteit van eiseres hieruit blijkt, noch op basis van welke brondocumenten het is opgesteld.
12. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen substantieel indicatief bewijs van haar identiteit heeft overgelegd. Verweerder hoefde daarom geen nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat er ook sprake is van een contra-indicatie voor het aanbieden van aanvullend onderzoek: eiseres heeft een vals document overgelegd. [7] Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat om die reden de gestelde familierechtelijke relatie niet kan worden beoordeeld.
15. In beroep is tot slot aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de belangen van het (in november 2018 geboren) kind van eiseres en referent. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft referent een kopie van de doopakte van het kind overgelegd. De rechtbank stelt voorop dat het doel van het nareisbeleid is om de gezinsband te herstellen tussen gezinsleden die door een vluchtsituatie uit elkaar zijn geraakt. Peilmoment daarbij is de datum waarop de referent Nederland is ingereisd. [8] Duidelijk is dat het kind op het peilmoment nog geen deel uitmaakte van het (gestelde) gezin. Deze beroepsgrond faalt reeds daarom.
16. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
16. In de omstandigheid dat eiseres terecht is opgekomen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 512,- per punt en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,- (tweehonderdvijfenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 augustus 2017 (AWB 17/7963, niet gepubliceerd) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 september 2018 (201708013/1/V1, niet gepubliceerd).
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Zie onder meer de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116.
5.Zie onder meer de uitspraak van 18 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK8644.
6.ECLI:NL:RBDHA:2019:4969, ECLI:NL:RBDHA:2018:14505 en AWB 18/5001 (niet gepubliceerd).
7.Zie paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
8.Zie paragraaf C2/4.1 van de Vc