ECLI:NL:RVS:2009:BK8644

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901087/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en taalanalyse

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 14 januari 2009 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had de aanvraag eerder afgewezen op basis van een taalanalyse die de herkomst van de vreemdeling in twijfel trok. De vreemdeling had een contra-expertise ingediend, maar de staatssecretaris betwistte de waarde daarvan, vooral omdat de opname voor de contra-expertise tien maanden na de oorspronkelijke taalanalyse was gemaakt. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de contra-expertise de twijfels van de staatssecretaris niet kon wegnemen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de eerdere afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om hun herkomst aannemelijk te maken en de rol van taalanalyses in dit proces.

Uitspraak

200901087/1/V1.
Datum uitspraak: 18 december 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2009 in zaak nr. 07/41239 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 23 maart 2006 in zaak nr. 200600569/1, JV 2006/169, die van 29 maart 2007 in zaak nr. 200607305/1, JV 2007/230, en die van 20 september 2007 in zaak nr. 200703094/1, JV 2007/481) vloeit het volgende voort.
2.1.2. Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de staatssecretaris, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van te vergewissen dat de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom blijven bestaan.
Een vreemdeling dient een contra-expertise in het kader van de besluitvorming over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in rechte overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - de gerezen twijfel niet weggenomen.
2.2. In het besluit van 4 oktober 2007, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich, onder verwijzing naar het rapport van 31 januari 2007 van een onder begeleiding van het BLT uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse), op het standpunt gesteld dat aan de verklaring van de vreemdeling dat zij uit Zuid Somalië afkomstig is geen geloof kan worden gehecht. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië te herleiden, nu zij niet in staat is om uitgebreide en gedetailleerde informatie over haar beweerde herkomstgebied te verstrekken en zij niet het Somali spreekt zoals dit in Zuid-Somalië gangbaar is.
Naar aanleiding van de taalanalyse heeft de vreemdeling op 20 september 2007 aan de staatssecretaris een rapport van een contra expertise van 12 september 2007 (hierna: contra expertise I) overgelegd, volgens welke samengevat weergegeven - gelet op de antwoorden van de vreemdeling op de vragen die over haar woonplaats zijn gesteld, kan worden gezegd dat haar informatie daarover goed is en uit de geluidsopname die aan de taalanalyse ten grondslag heeft gelegen geen conclusie over de herkomst van de vreemdeling kan worden getrokken.
Op 2 oktober 2007 heeft het BLT hierop een weerwoord gegeven, waarin het zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van contra expertise I geen aanleiding geeft om het eerder gegeven oordeel te herzien.
Op 9 januari 2008 heeft de vreemdeling aan de rechtbank een gemotiveerde reactie van de opsteller van contra-expertise I van 5 december 2007 overgelegd.
Op 29 februari 2008 heeft de vreemdeling aan de rechtbank een rapport van een contra expertise van 20 februari 2008 (hierna: contra expertise II) overgelegd, waarin de opsteller op basis van een door de vreemdeling zelf ingebrachte geluidsopname heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat zij uit Zuid-Somalië afkomstig is.
2.3. In beroep en hoger beroep is de wijze van totstandkoming noch de inhoud van de taalanalyse in geschil.
2.4. In de grieven 2 en 3 - in onderling verband gelezen en samengevat weergegeven - klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling voldoende inzichtelijk heeft gemaakt onder welke omstandigheden de door haar ingebrachte geluidsopname is vervaardigd en de staatssecretaris in de gelegenheid is gesteld te controleren of deze met dezelfde waarborgen als de geluidsopname van het BLT is omkleed, contra expertise II als bewijs voor de door de vreemdeling gestelde herkomst kan worden aangemerkt. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat contra expertise II op een andere dan de oorspronkelijke geluidsopname is gebaseerd en daarom niet als voldoende betwisting van de taalanalyse kan gelden en de Taalstudio geen inzicht heeft verschaft in de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de nieuwe geluidsopname is gemaakt, reden waarom de staatssecretaris niet was gehouden om contra-expertise II aan het BLT voor te leggen. Verder heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris miskend dat het tijdsverloop tussen beide geluidsopnames op de mogelijkheid wijst dat de vreemdeling de uitkomst van contra-expertise heeft beïnvloed.
2.4.1. Aangezien de door de vreemdeling ingebrachte geluidsopname eerst tien maanden na de opname die voor de taalanalyse is gebruikt tot stand is gekomen, kan niet worden uitgesloten dat de vreemdeling zich zodanig op deze opname heeft voorbereid dat dit de uitkomst van contra-expertise II heeft beïnvloed. De rechtbank heeft niet onderkend dat contra expertise II reeds daarom de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse bevestigde twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst niet kan wegnemen.
2.4.2. De grieven 2 en 3 slagen.
2.5. In grief 4 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat contra expertise I aan de uitkomst van de taalanalyse afbreuk doet en dat al voldoende is voor het oordeel dat het op de taalanalyse gebaseerde standpunt van de staatssecretaris, te weten dat het relaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, niet houdbaar is.
2.5.1. Nu de uitkomst van contra expertise I niet luidt dat de vreemdeling, zoals zij heeft gesteld, eenduidig tot de spraak en cultuurgemeenschap binnen Zuid Somalië is te herleiden, neemt deze voormelde twijfel niet weg en heeft de rechtbank derhalve ten onrechte overwogen dat voormeld standpunt van de staatssecretaris vanwege contra expertise I niet houdbaar is.
2.5.2. Ook grief 4 slaagt.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen als grief 1 naar voren is gebracht behoeft daarom geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidende beroep alsnog ongegrond worden verklaard. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden dan wel onderdelen van het besluit van 4 oktober 2007 waarop ze betrekking hebben en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Die gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2009 in zaak nr. 07/41239;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
282-603.
Verzonden: 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak