Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft eiser zijn standpunt dat hij zijn nadelige bewijspositie niet door een contra-expertise kan ondervangen toegelicht door zich primair op het standpunt te stellen dat het verkrijgen van inzicht in de onderzoeksmethode van het Bureau Documenten voorop staat, en dat het laten verrichten van een contra-expertise geen verplichting is. Subsidiair heeft hij gesteld dat op dit moment geen geschikte contra-expert, die deskundig is om Eritrese documenten zowel technisch als tactisch op echtheid te onderzoeken, beschikbaar is.
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Bureau Documenten het in de onderzoeksresultaten zou hebben vermeld als zij onvoldoende referentiemateriaal zou hebben om een uitspraak te kunnen doen over de echtheid van de huwelijksakte. Geverifieerd is welk referentiemateriaal is gebruikt voor het onderzoek en of dat referentiemateriaal een conclusie over de echtheid kan staven. Gelet op de fraudegevoeligheid van dergelijke specifieke informatie over het document, is er in de bekend gemaakte onderzoeksresultaten niet specifiek in detail ingegaan waarop het Bureau Documenten zijn conclusie baseert. Verweerder stelt geen informatie te kunnen verstrekken over de methoden van onderzoek, technieken, bronmateriaal respectievelijk het kennisniveau waarvan bij onderzoeken wordt uitgegaan. Die informatie zou inzicht bieden in de werkwijze die het Bureau Documenten heeft gehanteerd bij dit soort onderzoeken.
Volgens verweerder is het recht op gelijke proceskansen niet geschonden. Eiser had een contra-expertise kunnen laten opstellen, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
3.2 Over de burgerlijke huwelijksakte heeft het Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek toegelicht op welke bevindingen de conclusie is gebaseerd dat dit document met absolute zekerheid vals is bevonden. Die toelichting van het Bureau Documenten is voldoende duidelijk. Van belang is dat het Bureau Documenten het document vals heeft bevonden op grond van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat ook de legalisatie vals is bevonden. Er is geen grond voor twijfel of het Bureau Documenten over voldoende referentiemateriaal beschikt. Verweerder kan in beginsel uitgaan van de deskundigheid van het Bureau Documenten. Verweerder is daarom terecht ervan uitgegaan dat het Bureau Documenten in zijn verklaring van onderzoek er melding van zou hebben gemaakt als hij over onvoldoende referentiemateriaal beschikt om een zeker oordeel over de echtheid van de huwelijksakte te kunnen geven. Om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om verweerder op te dragen, al dan niet na toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzicht te geven in de onderzoeksmethode en het referentiemateriaal van het Bureau Documenten. Daarbij komt dat verweerder en de bestuursrechter ook niet de deskundigheid bezitten om te kunnen beoordelen of het referentiemateriaal dat het Bureau Documenten heeft gebruikt voldoende is om de conclusie over de echtheid te kunnen dragen. Gelet hierop en nu eiser geen contra-expertise heeft overgelegd, bestond voor verweerder, mede gezien de deskundigheid van het Bureau Documenten, geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee voormelde verklaring van onderzoek tot stand is gekomen en aan de inzichtelijkheid en concludentie daarvan.
Het voorgaande neemt niet weg dat eiser wel de gelegenheid moet hebben om een contra-expert te raadplegen, zodat hij voldoende gelegenheid heeft om in voldoende mate weerwoord te bieden aan het bevindingen van het Bureau Documenten.
Die compensatie kan in dit geval niet worden geboden door het benoemen van een onafhankelijke documentendeskundige, als uitgegaan moet worden van de stelling van eiser dat een geschikte deskundige niet beschikbaar is. Die compensatie kan dan alleen worden geboden door eiser in de gelegenheid te stellen zijn gestelde huwelijk op andere wijze aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het houden van een identificerend gehoor.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat een wijziging van een Werkinstructie onmiddellijke werking heeft. Daarom is volgens verweerder de WI 2014/9 niet langer van toepassing, omdat die Werkinstructie op 1 november 2016, en dus voor het bestreden besluit, is vervangen door de WI 2016/7.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de bepaling 2.1.1.1 uit de WI 2014/9 een procedurele bepaling is, die geen rechten voor de vreemdeling in het leven beoogt te roepen.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2914) volgt dat artikel 1.27 Vb ook van toepassing op een mvv die in het kader van een nareisprocedure is gevraagd, zoals in deze zaak.
Het betoog van verweerder dat de Werkinstructie alleen is bedoeld als interne instructie aan zijn ambtenaren en niet als beleidsregels en geen rechten voor de vreemdeling in het leven beoogt te roepen, maakt niet dat de Werkinstructie daarom niet het karakter van beleidsregels heeft. Voor het zijn van beleidsregel zijn vorm en aanduiding niet beslissend. Een beleidsregel kan zijn neergelegd in onder meer een nota, een circulaire of, zoals in dit geval, een openbare brief die aan externen is gericht. Juist doordat verweerder de Werkinstructie openbaar heeft gemaakt, en vreemdelingen erop mogen vertrouwen dat verweerder bij het gebruik van zijn bevoegdheden conform zijn Werkinstructie zal handelen, is de Werkinstructie aan te merken als beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, Awb, en daarmee als recht als bedoeld in artikel 1.27 Vb.
Gelet op het bepaalde in artikel 1.27 Vb kan niet het betoog van verweerder worden gevolgd dat een wijziging van een Werkinstructie altijd onmiddellijke werking heeft. Het uitgangspunt van artikel 1.27 Vb is immers dat het recht van toepassing is dat gold ten tijde van de aanvraag.
De beroepsgrond slaagt.
De beroepsgrond slaagt.