ECLI:NL:RBDHA:2019:5085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over schorsing, toegangsontzegging en ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres was werkzaam als coördinerend beleidsmedewerker bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en had te maken met een schorsing en toegangsontzegging op basis van een besluit van 26 juni 2017. Dit besluit volgde op een integriteitsonderzoek naar aanleiding van vermoedens van plichtsverzuim, waarbij eiseres in de periode van 2013 tot en met 2016 in totaal 739,5 uur minder had gewerkt dan volgens het rooster noodzakelijk was. Eiseres voerde aan dat er geen aanleiding was voor de schorsing en dat het integriteitsonderzoek ondeugdelijk was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende redenen had om de schorsing en toegangsontzegging op te leggen, gezien de ernstige twijfels over de integriteit van eiseres. Eiseres had erkend dat zij haar verlof niet correct had geregistreerd en de rechtbank concludeerde dat de genomen maatregelen gerechtvaardigd waren.

Daarnaast ging het beroep van eiseres ook over de ingangsdatum van haar ontslag, dat op haar verzoek was verleend met een eerdere ingangsdatum dan zij had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat het ontslag in overeenstemming was met de geldende regelgeving en dat eiseres niet had aangetoond dat zij door de vervroegde ontslagdatum onevenredig in haar belangen was geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om rectificatie van de genomen maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2905

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Verhagen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2017 heeft verweerder eiseres de toegang tot alle dienstlokalen en dienstgebouwen van verweerders ministerie ontzegd en met onmiddellijke ingang geschorst in het belang van de dienst.
Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft verweerder eiseres op haar verzoek, echter met een eerdere ingangsdatum dan verzocht, ontslag verleend.
Bij besluit van 12 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 juni 2017 en het besluit van 2 augustus 2017 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019.
Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was namens verweerder ter zitting aanwezig ir. P.T. Gelton (directeur Veiligheidsregio’s en Crisisbeheersing).

Overwegingen

1. Het beroep ziet op het besluit van 12 maart 2018, aangaande de schorsing en de toegangsontzegging, en het ontslag (voor zover aangevochten). De stelling van eiseres dat het beroep tevens tegen een besluit op bezwaar van 15 mei 2018, aangaande de eindafrekening is gericht, volgt de rechtbank niet. Tegen het besluit van 15 mei 2018 heeft eiseres afzonderlijk beroep (zaaknummer SGR 18/4559) ingesteld, welk beroep bij uitspraak van 4 oktober 2018 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet voldoen van het griffierecht. Het daartegen ingediende verzetschrift is bij uitspraak van 21 november 2018 ongegrond verklaard. Het besluit met de eindafrekening staat dus in rechte vast en kan om die reden niet bij de beoordeling van het onderhavige beroep worden betrokken.
2. Eiseres was in dienst van verweerder laatstelijk in de functie van coördinerend beleidsmedewerker generieke veiligheid, salarisschaal 14, bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV).
In september 2016 is een nieuwe leidinggevende, [A] (hierna: [A]), in het team van eiseres gekomen. [A] heeft geconstateerd dat eiseres haar verlofuren niet correct registreert in P-Direkt en heeft eiseres hierover om opheldering gevraagd. De door eiseres verstrekte informatie en het feit dat vervolgens wijzigingen in de outlookagenda van eiseres bleken te zijn aangebracht, heeft bij [A] een vermoeden doen ontstaan van integriteitsschending door eiseres. [A] heeft van dat vermoeden een melding gedaan, waarna verweerder heeft besloten tot het instellen van een feitenonderzoek. Eiseres is hiervan bij brief van 13 maart 2017 op de hoogte gesteld en medegedeeld dat verweerder zich op grond van de uitkomsten van het feitenonderzoek zal beraden of er nadere stappen dienen te worden genomen.
Het feitenonderzoek is door het Bureau Integriteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst uitgevoerd. In het kader van dit onderzoek zijn eiseres en [A] afzonderlijk gehoord en is onderzoek naar de outlookagenda van eiseres verricht. Op 7 juni 2017 is naar aanleiding van het onderzoek een rapport uitgebracht. In dit rapport is geconcludeerd dat eiseres in de periode van 2013 tot en met 2016 in totaal 739,5 uur minder heeft gewerkt dan volgens het rooster noodzakelijk was.
Op 23 juni 2017 is de vorige leidinggevende van eiseres, [B], gehoord door verweerder over de verlofregistratie van eiseres. [B] heeft verklaard dat hij de verlofregistratie van eiseres nooit inhoudelijk heeft gecontroleerd en niet heeft gecheckt of eiseres in 2016 een aanvraag om ouderschapsverlof heeft ingediend.
Bij besluit van 26 juni 2017 is aan eiseres met onmiddellijke ingang de toegang tot alle dienstlokalen en dienstgebouwen van verweerders ministerie ontzegd op basis van artikel 77 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) en is eiseres eveneens met onmiddellijke ingang geschorst op basis van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARAR.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van zijn conclusie, getrokken op grond van de bevindingen uit het rapport van onderzoek, dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan (zeer) ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 80 van het ARAR. Daarbij heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek als bedoeld in artikel 82 van het ARAR. Dit verantwoordingsgesprek heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017.
Bij e-mail van 21 juli 2017 heeft eiseres om ontslag verzocht omdat zij een functie elders heeft geaccepteerd.
Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2017 ontslag verleend op grond van artikel 94 van het ARAR. In het ontslagbesluit is tevens vermeld dat verweerder eiseres in de toekomst niet als gesprekspartner of contactpersoon voor de NCTV vanuit een andere organisatie zal accepteren en dat er een melding bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) zal worden gedaan met eventuele gevolgen voor een verklaring van geen bezwaar.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in tegenstelling tot het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: de Commissie) om het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, het besluit van 26 juni 2017 en het besluit van
2 augustus 2017 ongewijzigd gehandhaafd.
Toegangsontzegging en schorsing
3. Eiseres voert, samengevat, aan dat er geen aanleiding bestond voor het besluit tot toegangsontzegging en schorsing. Eiseres heeft per abuis verlofuren niet geregistreerd, maar heeft niet te weinig uren gewerkt. Alle niet juist geregistreerde verlofuren waren uren waarop eiseres wel recht had. Eiseres functioneerde uitstekend en haar aandacht was op de inhoud van het werk gericht, waarbij de administratieve zaken niet haar prioriteit hadden. Eiseres erkent dat dit anders had gemoeten. Eiseres stelt dat het integriteitsonderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd en daarom niet als basis voor de ten aanzien van haar genomen besluiten kan dienen. Ten onrechte is op basis van een vergelijking van de outlookagenda van eiseres en de verlofregistratie in P-Direkt geconcludeerd dat eiseres te weinig uren zou hebben gewerkt. Eiseres hield in de outlookagenda externe vergaderingen bij, maar niet adequaat haar verlof of gewerkte uren. Aan de outlookagenda kon dus niet worden ontleend hoeveel uren eiseres had gewerkt en/of hoeveel verlof eiseres precies had genoten. De ten aanzien van eiseres getroffen maatregelen hebben eiseres schade aan de reputatie en psychische schade aangericht. De collega’s van eiseres en de directie werden over de maatregelen geïnformeerd, en eiseres is onder het toeziend oog van haar collega’s weggeleid van kantoor. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in het doen van een publieke mondelinge en schriftelijke rectificatie, en spijtbetuiging.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bij voorbeeld de uitspraken van 8 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1638, en 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI7040) is een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen. Hierbij is niet beslissend of de juistheid van de gegevens die aanleiding vormen voor het treffen van die maatregel onbetwist vaststaat, maar of die gegevens – voor zover niet apert onjuist – van dien aard en ernst zijn dat daaraan redelijkerwijs de conclusie kan worden verbonden dat de ambtenaar niet kan worden gehandhaafd.
4.2
Het gaat bij het treffen van een ordemaatregel van toegangsontzegging en schorsing in het belang van de dienst om een bevoegdheid van het bestuursorgaan met veel beslissingsruimte. Een besluit genomen met toepassing van deze bevoegdheid dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van de Commissie is afgeweken. Verweerder stelt terecht dat het in deze zaak niet om de tijdsregistratie, maar om de verlofregistratie van eiseres gaat.
Eiseres heeft erkend dat zij haar verlof niet juist heeft geregistreerd in P-Direkt. Eiseres heeft tegenover [A] verklaard dat haar outlookagenda leidend was voor wat betreft het door haar genoten verlof en heeft de juistheid van deze verklaring bevestigd in het door het Bureau Integriteit afgenomen gehoor. Eiseres heeft een afschrift van het onderzoeksrapport ontvangen, maar geen correctie ingediend met betrekking tot de in het onderzoeksrapport opgenomen verklaring ter zake van de verlofregistratie. Gezien het vorenstaande is verweerder niet ten onrechte van de verlofgegevens uit de outlookagenda van eiseres uitgegaan.
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat eiseres in de periode 2013 tot en met 2016 in totaal 739,5 uur (ca 82 dagen van 9 uur) minder heeft gewerkt. Eiseres heeft in bezwaar noch in beroep concreet aangegeven welke uren foutief zouden zijn meegerekend bij de vaststelling van de som van 739,5 uur. Dat verweerder in zijn besluitvorming op apert onjuiste gegevens, als bedoeld in de voornoemde jurisprudentie, is uitgegaan, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich op basis van het onderzoeksrapport op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de omvang van de niet geregistreerde verlofuren, die uit het onderzoeksrapport aanzienlijk groter bleek te zijn dan aanvankelijk door eiseres was verklaard, van een voldoende concrete verdenking van plichtsverzuim sprake was en dat de aan eiseres te verwijten gedragingen van dien aard zijn dat aan haar integriteit ernstig moet worden getwijfeld. Behalve dat eiseres haar verlofuren niet correct heeft geregistreerd, heeft eiseres compensatieverlof aangevinkt/ingezet in P-Direkt, terwijl zij wist, dan wel behoorde te weten dat zij met het door haar gehanteerde werkrooster geen compensatieverlof opbouwde. Aan het betoog van eiseres dat zij recht op ouderschapsverlofuren had komt niet de door eiseres gewenste betekenis toe, nu eiseres in de relevante periode geen ouderschapsverlof had aangevraagd. Het recht op ouderschapsverlof ontstaat pas nadat de aanspraak daarop via een aanvraag door het bevoegde gezag is verleend. Eiseres behoorde dit te weten, nu zij eerder van de ouderschapsverlofregeling gebruik had gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu het volledige vertrouwen in eiseres was vervallen, het belang van de dienst vorderde dat eiseres in de periode, waarin verweerder zich zou beraden over de verdere besluitvorming, niet haar functie uitoefende. Verweerder mocht daarom in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid om eiseres de toegang te ontzeggen en haar te schorsen. Zoals namens verweerder ter zitting is toegelicht is het in zijn organisatie, om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens naar buiten worden gebracht, gebruikelijk in het geval van toegangsontzegging om de persoon te begeleiden bij het inleveren van zijn dienstpas en diensttelefoon, is voor afscheid nemen geen gelegenheid en worden medewerkers van de opgelegde maatregelen in algemene bewoordingen op de hoogte gesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze tegenover eiseres niet diffamerend is. Voor toewijzing van het verzoek om rectificatie bestaat daarom geen grond.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
Ontslag
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen terugkeer in dienst bij verweerder beoogt. Het gaat eiseres bij dit beroep om de ingangsdatum van het op haar verzoek verleende ontslag, alsook om de passages in het ontslagbesluit aangaande het doen van een melding aan de AIVD en het niet accepteren van eiseres als gesprekspartner voor de NCTV.
6. Op grond van artikel 94, tweede lid, van het ARAR wordt ontslag verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag, waarop de aanvraag om ontslag is ingekomen. Niet in geschil is dat het ontslag niet vroeger dan een maand is verleend. Aldus heeft verweerder gehandeld overeenkomstig dit artikellid. Deze bepaling geeft de ambtenaar geen aanspraak om een termijn te kiezen waarbinnen het ontslag wordt verleend.
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in het belang van de dienst was om op zo kort mogelijke termijn tot afronding van de kwestie te komen. Eiseres heeft daarentegen niet aannemelijk gemaakt dat zij door de vervroegde ontslagdatum onevenredig in haar belangen is geschaad. De enkele omstandigheid dat haar nieuwe dienstbetrekking per 11 september 2017 aanving, is daartoe onvoldoende.
7. Met betrekking tot de passages over het doen van melding bij de AIVD en het niet accepteren van eiseres in de toekomst als gesprekspartner bij de NCTV, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze passages niet op een zelfstandig rechtsgevolg zijn gericht en aldus geen besluit behelzen in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank merkt op dat tegen een eventueel besluit tot weigering van een verklaring van geen bezwaar, een zelfstandig rechtsmiddel open staat. De passage omtrent het niet accepteren van eiseres als toekomstig gesprekspartner is een mededeling die op zichzelf geen direct rechtsgevolg teweegbrengt.
Alle gronden falen.
Gestelde schade
8. De in beroep bestreden besluiten komen niet voor vernietiging in aanmerking. Er is daarom geen grond verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gestelde schade.
9. Het verzoek van eiseres om een financiële vergoeding, omdat verweerder de beslistermijn heeft overschreden, komt niet voor inwilliging in aanmerking. Eiseres heeft verweerder nimmer in gebreke gesteld omdat niet tijdig op haar bezwaar is beslist. Er bestaat daarom geen grond voor toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
10. Voor zover eiseres een beroep doet op de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, faalt dit beroep evenzeer. Op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaar, die op grond van vaste rechtspraak voor een procedure in twee instanties in zijn geheel geldt (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2179) niet overschreden.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, mr. drs. H.A.G. Nijman en
mr. A.E. Dutrieux, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.