ECLI:NL:RBDHA:2019:14681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2019
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
NL19.26672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Turkse nationaliteit, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had eerder beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 19 september 2018. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 mei 2019, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken een besluit te nemen. Echter, verweerder heeft opnieuw niet tijdig beslist, wat aanleiding gaf voor het huidige beroep.

De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat een nieuwe ingebrekestelling niet vereist is. Het beroep is kennelijk gegrond, en de rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om een langere termijn te geven voor het nemen van een besluit af, omdat dit geen concrete duidelijkheid biedt aan eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten door verzet binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 4 april 2019 heeft eiser beroep ingesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 19 september 2018.
Bij uitspraak van 22 mei 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep met het kenmerk NL19.7910 gegrond verklaard, verweerder opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak en bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-.
Op 5 november 2019 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 19 november 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Nu de rechtbank bij uitspraak van 22 mei 2109 verweerder heeft opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen, had verweerder uiterlijk op 5 juni 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken. Een (nieuwe) ingebrekestelling is in dit geval niet vereist.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Op grond van het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
8. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 19 november 2019 op het volgende standpunt gesteld. Verweerder erkent dat de beslistermijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet tijdig op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beslist. Wegens de hoger dan verwachte instroom en een andere samenstelling daarvan in met name de Algemene- en Verlengde Asielprocedure zijn de voorraden in 2018 bij verweerder opgelopen. Dit heeft geresulteerd in aanzienlijke achterstanden. Verweerder werft momenteel extra personeel. Met de inzet van dit extra personeel verwacht verweerder de voorraden terug te brengen. Onderhavige zaak is slechts één van de vele die door deze achterstand is geraakt. Uiteraard tracht de IND zo spoedig mogelijk op de aanvraag te beslissen. Het is evenwel niet mogelijk om op dit moment toezeggingen te doen omtrent de termijn waarbinnen in de thans voorliggende zaak kan worden beslist. Daarbij speelt mede een rol dat het verlenen van voorrang aan een zaak waarin beroep is ingesteld wegen het niet-tijdig beslissen, ten koste zal gaan van andere zaken van gelijke dan wel oudere datum. Naar de mening van verweerder is dan ook sprake van een situatie dat de naleving van een wettelijk voorschrift ertoe noopt dat een ruimere termijn dan twee weken worden gesteld, zoals bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, Awb. Verweerder verzoekt de rechtbank hem op te dragen om binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak een start te maken met de asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. Verweerder wijst op de uitspraak van 2 april 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2019:3262.
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder gevolg te geven aan eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 22 mei 2019 (NL19.7910). Nu de rechtbank verweerder daarin heeft opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser is het door verweerder gevoerde verweer en door verweerder gedane verzoek ongepast. Dat geldt temeer nu verweerder geen concrete op deze zaak toegespitste termijn noemt waarop een besluit tegemoet kan worden gezien. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder een termijn van acht weken te geven om een eerste gehoor in te plannen nu hiermee aan eiser geen concrete duidelijkheid wordt gegeven over het moment dat een besluit op de asielaanvraag zal worden genomen.
10. De rechtbank ziet daarom aanleiding om in dit geval wederom te bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk twee weken een beslissing neemt op de asielaanvraag.
11. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
12. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 256,- (1 punt voor het beroep, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen op de aanvraag binnen twee
weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.